Aanvullende pensioenen: wat is nieuw sinds 1 januari 2016?

Van 
78138

Op 1 januari 2016 werd de reglementering betreffende de aanvullende pensioenen gewijzigd. De wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op de rendementsgarantie en de leeftijd waarop de bedragen worden betaald.

Het volgende artikel gaat nader in op de wijzigingen inzake aanvullende pensioenen.

1. Rendementsgarantie

De voornaamste wijziging inzake aanvullende pensioenen heeft betrekking op het rendement dat de werkgever of de sector de werknemers moet waarborgen op de betaalde premies.  

De wet op de aanvullende pensioenen verplicht de werkgever of de sector (organisator van het pensioenplan) ervoor te zorgen dat de werknemers op het ogenblik van hun pensioen minstens het bedrag van de gestorte bijdragen krijgen, gekapitaliseerd tegen een wettelijk vastgestelde rentevoet.  Dit minimumrendement werd opgelegd om het aanvullend pensioen van de werknemers te beschermen.

De werkgever of de sector kunnen beroep doen op een verzekeraar om deze rendementsgarantie te dekken. Van hun kant beleggen de verzekeraars grotendeels in staatsobligaties (OLO's) om hun langetermijnverbintenissen veilig te stellen en te kunnen nakomen.

1.1. Toestand vóór 2016

Tot 31 december 2015 voorzag de wet een rendement van 3,25 % voor de werkgeversbijdragen en van  3,75 % voor de persoonlijke bijdragen.

Vastgesteld in 2003, zijn deze rentevoeten geen afspiegeling meer van de actuele markttoestand. Gezien het zwakke niveau van de rentevoeten van de OLO's (4 % op het ogenblik dat de rendementsgarantie werd ingevoerd, vandaag amper 0,5 %), vormt het niveau van voornoemde rendementsgarantie een uitdaging voor de pensioeninstellingen indien ze de rendementsgarantie ten laste van de werkgever of de sector willen dekken. De verzekeringen zijn bijgevolg niet meer in staat voornoemde percentages te dekken voor de nieuwe premiestortingen.

Om te vermijden dat deze rendementsgarantie "terugvalt" op de werkgever of de sector moesten de sociale partners een akkoord vinden. Bij gebrek aan akkoord zouden de werkgevers  immers afzien van het systeem van de aanvullende pensioenen omdat ze net zoals de verzekeringen niet in staat zijn de vereiste rente te waarborgen.  

1.2. Toestand vanaf 1 januari 2016

De rendementsgarantie wordt behouden en de rentevoet is voortaan dezelfde voor de werkgeversbijdragen en voor de persoonlijke bijdragen.

Hoe wordt deze rentevoet berekend?

De rentevoet is gelijk aan een percentage (65 % voor 2016-2017) van het gemiddelde rendement op 1 juni over de voorbije 24 maanden van de lineaire obligaties van de Belgische Staat (OLO's) met een duurtijd van 10 jaar. Deze rentevoet is van toepassing op 1 januari van het volgende jaar. Voor de bepaling van de toepasbare rentevoet op 1 januari 2016 wordt het gemiddelde op 1 juni 2015 in aanmerking genomen. Bovendien kan deze formule geen resultaat geven dat lager ligt dan 1,75 %, noch hoger dan 3,75 %.

Als het resultaat van voornoemde formule:

  • een rentevoet van minder dan 1,75 % geeft, dan moet een rendement van 1,75 % worden toegekend;
  • een rentevoet tussen 1,75 % en 3,75 % geeft, dan moet deze rentevoet worden toegepast;
  • een rentevoet van meer dan 3,75 % geeft, dan zal een maximumrentevoet van 3,75 % worden toegekend.

Hoe de rentevoet voor een jaar kennen?

Vanaf 2016 zal de FSMA elk jaar de rentevoet voor de berekening van de minimale rendementsgarantie berekenen en publiceren.

De FSMA heeft deze rentevoet voor het jaar 2016 gepubliceerd en we bevinden ons in het eerste geval, namelijk een rentevoet van 1,75 %.

1.3. Betrokken bedragen

Om te weten welk bedrag het betreft, moet men zich baseren op de obligaties waarin de pensioeninstelling belegd heeft.

Er zijn twee berekeningsmethodes:

  • indien de pensioeninstelling een bepaald resultaat garandeert op de gestorte bijdragen tot aan de pensioenleeftijd (groepsverzekering "tak 21") past men de horizontale methode toe. De nieuwe te garanderen rentevoet zal enkel van toepassing zijn op de bijdragen die vanaf de wijziging van de rentevoet worden gestort. De bijdragen die voorheen werden gestort blijven de vorige rentevoet(en) genieten;
  • in de andere gevallen, zonder rendementsgarantie (pensioenfonds, tak "23"), past men de verticale methode toe. Het jaarlijks bepaalde percentage zal van toepassing zijn op het volledig aanvullend pensioen (= bedragen op de rekening op de toepassingsdatum van de rentevoet:  gevormde reserves en bijdragen die dat jaar werden gestort). Elk jaar zal een nieuwe rentevoet van toepassing zijn op de totaliteit van het aanvullend pensioen.

Voor de pensioenplannen (nieuwe plannen) die vanaf 1 januari 2016 worden ingevoerd, moet het pensioenreglement vermelden of de verticale methode of de horizontale methode van toepassing is.

Bij gebrek aan keuze voor de nieuwe plannen en voor alle pensioenplannen die vóór 1 januari 2016 werden ingevoerd:

  • wordt de horizontale methode toegepast indien een bepaald resultaat wordt gegarandeerd op de gestorte bijdragen tot aan de pensioenleeftijd;
  • wordt de verticale methode in alle andere gevallen toegepast.

2. Leeftijd waarop het aanvullend pensioen wordt betaald

In het verleden kon de werknemer zijn aanvullend pensioen vragen op het ogenblik van zijn pensioen of op een datum die in het pensioenreglement was bepaald (minimum 60 jaar).

Voortaan is voorzien dat de uitkeringen inzake aanvullend pensioen pas kunnen worden betaald op het ogenblik dat het wettelijk pensioen effectief ingaat. Er is echter een uitzondering voorzien wanneer de werknemer in dienst blijft na de wettelijke pensioenleeftijd of de leeftijd waarop hij de voorwaarden vervult om zijn vervroegd pensioen te nemen (in dit laatste geval moet deze mogelijkheid uitdrukkelijk voorzien zijn in het pensioenreglement). In deze gevallen kan de werknemer ook de betaling van zijn aanvullend pensioen vragen zelfs als hij zijn  pensioen nog niet neemt.

Deze maatregel is zowel op nieuwe verzekeringscontracten als lopende contracten van toepassing. We merken hierbij echter op dat een aantal overgangsmaatregelen voorzien zijn. Zo kunnen personen geboren in 1961 of vroeger hun kapitaal genieten vóór hun effectieve pensionering indien het pensioenreglement deze mogelijkheid voorziet en volgens de hierna hernomen tabel:

Bereikte leeftijd in 2016 Betaling mogelijk vanaf …
58 jaar of ouder (geboren in 1958 of vroeger) 60 jaar
57 jaar (geboren in 1959) 61 jaar
56 jaar (geboren in 1960) 62 jaar
55 jaar (geboren in 1961) 63 jaar

Bovendien is betaling vanaf 60 jaar ook mogelijk voor werknemers die ten vroegste op 55 jaar worden ontslagen met het oog op het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag in het kader van een herstructureringsplan dat vóór 1 oktober 2015 werd ingediend en voor zover het pensioenreglement dit toestaat.

Ten slotte is voor de nieuwe pensioentoezeggingen bepaald dat de pensioenleeftijd (= leeftijd van betaling) voorzien door het pensioenreglement niet lager mag zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd (voor het ogenblik 65 jaar).

Voor een grondige analyse van de impact van deze wijzigingen raden we u aan contact op te nemen met uw verzekeraar.

Bron: Wet van 18 december 2015 tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen, BS, 24 december 2015.