Arbeidsdeal : Recht op opleiding

Van 

Elke werknemer tewerkgesteld door een werkgever die minstens 10 werknemers tewerkstelt heeft voortaan recht om per jaar een aantal dagen opleiding te volgen


De wet houdende diverse arbeidsbepalingen van 3 oktober 2022 is verschenen in het BS van 10 november 2022. Deze wet moet de maatregelen uitvoeren waartoe de regering heeft beslist in het kader van de arbeidsdeal.

De Arbeidsdeal voorziet in een individueel opleidingsrecht voor werknemers. Tot nu toe kenden we eigenlijk maar een collectief recht want er werd voorzien in een gemiddelde aan opleidingsdagen per voltijds equivalent over de onderneming heen. Nu wordt dus een individueel opleidingsrecht ingevoerd voor elke werknemer.

Wij lichten deze maatregel hieronder toe.

1. Welke ondernemingen ?

Dit recht wordt enkel voorzien voor de ondernemingen uit de privé-sector die 10 of meer werknemers tewerkstellen. Voor de ondernemingen met minder dan 10 werknemers geldt dus nog geen individueel opleidingsrecht.

Het aantal tewerkgestelde werknemers wordt berekend in voltijdse equivalenten op basis van de gemiddelde tewerkstelling van de referteperiode voorafgaand aan de tweejaarlijkse periode die voor de eerste keer op 1 januari 2023 begint.

De referteperiode is de periode bestaande uit het vierde kwartaal van het voorlaatste jaar (n-2) en de eerste drie kwartalen van het jaar (n-1) voorafgaand aan de tweejaarlijkse periode die voor de eerste keer aanvangt op 1 januari 2022. Voor de eerste tweejaarlijkse periode wordt de referteperode aangepast en is de referteperiode de periode die aanvangt op 1 oktober 2020 en eindigt op 30 september 2021. De volgende tweejaarlijkse periode zal beginnen op 1 januari 2024 en de referteperiode zal dan aanvangen op 1 oktober 2022 en eindigen op 30 september 2023.

Om het gemiddeld aantal tewerkgestelde werknemers in voltijdse equivalenten tijdens de referteperiode te berekenen, wordt het totaal van de op het einde van elk kwartaal van de referteperiode aangegeven werknemers in voltijdse equivalenten, gedeeld door het aantal kwartalen waarvoor de werkgever aan de RSZ werknemers aangegeven heeft die onderworpen zijn aan de sociale zekerheid. Indien de werkgever voor de bedoelde referteperiode geen aangiftes diende over te maken aan de RSZ, wordt het gemiddelde berekend op basis van het aantal werknemers tewerkgesteld op de laatste dag van het kwartaal waarbinnen de eerste tewerkstelling volgend op de referteperiode plaatsgreep.

2. Hoeveel dagen opleiding ?

2.1. Ondernemingen met minstens 20 werknemers

In de ondernemingen met minstens 20 werknemers bedraagt dit gemiddeld 5 dagen per voltijdse medewerker per jaar. Dit opleidingsrecht van 5 dagen moet vaststaan tegen 2024. Ondertussen wordt voorzien in een groeipad om tot die 5 dagen te komen. In 2023 wordt in 4 dagen voorzien.

Samengevat :

  • 2023 : 4 dagen;
  • vanaf 2024 : 5 dagen.

De berekening van het aantal tewerkgestelde werknemers gebeurt op dezelfde wijze zoals uitgelegd onder punt 1 hierboven.

2.2. Ondernemingen die tussen 10 en 20 werknemers tewerkstellen

Voor de werkgevers die tussen 10 en 20 werknemers tellen, voorziet men gemiddeld 1 dag per voltijdse medewerker per jaar.

De berekening van het aantal tewerkgestelde werknemers gebeurt op dezelfde wijze zoals uitgelegd onder punt 1 hierboven.

2.3. Proratisering aantal opleidingsdagen in bijzondere situaties

Het aantal opleidingsdagen waarvan sprake hierboven geldt per voltijdse werknemer die het volledige jaar in dienst is van de werkgever.

Het aantal opleidingsdagen waarop werknemers recht hebben en die geen voltijdse arbeidsovereenkomst hebben en/of die niet door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden gedurende het ganse kalenderjaar, wordt bepaald op basis van de volgende formule:

  • A x B x C;
  • « A » zijn het aantal in de schoot van de onderneming toegekende opleidingsdagen voor een voltijds tewerkgestelde werknemer;
  • « B » is het arbeidsregime van de werknemer in verhouding tot een voltijds arbeidsregime;
  • « C » is het aantal maanden gedeeld door twaalf, gedurende dewelke de werknemer verbonden is met een arbeidsovereenkomst. Elke begonnen maand wordt beschouwd als een volledige maand.

2.4. Dagen VOV en BEV

De dagen die opgenomen zijn in kader van een BEV of VOV komen niet in aanmerking van de drempel van 4 en 5 dagen individueel opleidingsrecht.

3. Welke opleidingen ?

De opleiding kan zowel een formele als een informele opleiding zijn :

  • Formele opleidingen zijn door lesgevers of sprekers ontwikkelde cursussen en stages. Deze opleidingen worden gekenmerkt door een hoge graad van organisatie van de opleider of opleidingsinstelling. Ze gaan door op een plaats die duidelijk van de werkplek gescheiden is. Ze richten zich tot een groep leerlingen. Die opleidingen kunnen ontwikkeld en beheerd worden door de onderneming zelf of door een extern organisme.
  • Informele opleidingen zijn de opleidingsactiviteiten, andere dan de formele opleidingen die rechtstreeks betrekking hebben op het werk. Deze opleidingen worden gekenmerkt door een hoge graad van zelforganisatie door de individuele leerling of door een groep leerlingen met betrekking tot de tijd, de plaats en de inhoud, een inhoud die gekozen wordt volgens de individuele behoeften van de leerling op de werkplek, en met een rechtstreeks verband met het werk en de werkplek, met inbegrip van deelname aan conferenties of beurzen voor leerdoeleinden.

Een werknemer kan die volgen zowel binnen als buiten de gewone werktijden. Wanneer de opleiding buiten de gewone werktijden wordt gevolgd, geven de uren die daarmee overeenkomen recht op de betaling van het normale loon, zonder evenwel aanleiding te geven tot de betaling van een eventueel overloon.

4. Hoe het individueel opleidingsrecht toepassen in de onderneming ?

4.1. Individueel opleidingsrecht in ondernemingen die 20 en meer werknemers tewerkstellen

Het individueel opleidingsrecht wordt toegepast via twee manieren:

  • ofwel wordt er een sectorale cao gesloten;
  • ofwel kent de werkgever de werknemer opleidingsdagen toe via de individuele opleidingsrekening.

4.1.1. Sectorale cao

Deze cao voorziet in:

  1. een individueel opleidingsrecht dat voor een voltijds tewerkgestelde werknemer:

     - in 2023, minstens 4 opleidingsdagen per jaar bedraagt;

     - vanaf 2024, minstens 5 opleidingsdagen per jaar bedraagt.

  1. een groeipad dat vastlegt in welke mate het aantal opleidingsdagen wordt verhoogd om het individueel opleidingsrecht van minimum 5 dagen per jaar vanaf 1 januari 2024 te realiseren. Om het groeipad te bepalen zal rekening worden gehouden met het aantal opleidingsdagen dat op 1 januari 2023 bestaat;
  1. een kader voor de praktische tenuitvoerlegging van het individueel opleidingsrecht en voor de verwezenlijking van het groeipad;
  1. de opleidingen die in aanmerking worden genomen om het aantal individuele opleidingsdagen te bepalen waarbij minstens begrepen zijn:

    - de formele en informele opleidingen;

    - de opleidingen die betrekking hebben op de materies inzake het welzijnsbeleid van toepassing op werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Deze cao kan het aantal dagen en groeipad wijzigen, hoger of lager, zonder het aantal opleidingsdagen te kunnen verminderen tot minder dan 2 dagen.

Deze cao kan ook niet tot gevolg hebben dat het aantal opleidingsdagen wordt verminderd als op het niveau van de sector of van de werkgever, het aantal toegekende dagen voor een bepaald jaar, meer bedroeg dan 2 dagen.

Deze cao moet neergelegd worden, uiterlijk op 30 september van het eerste jaar van de tweejaarlijkse periode die voor de eerste keer op 1 januari 2023 begint of op een andere, door de Koning bepaalde datum.

4.1.2. Individuele opleidingsrekening

Wanneer geen cao wordt gesloten om het individueel opleidingsrecht te concretiseren dan zal dit moeten gebeuren via een individuele opleidingsrekening die aan de werknemer een  opleidingskrediet toekent.

De individuele opleidingsrekening is een formulier dat de volgende vermeldingen bevat:

  1. de identiteit van de werknemer, te weten : naam, voornaam, datum en plaats van geboorte, adres, rijksregisternummer;
  2. het arbeidsregime waarin de werknemer wordt tewerkgesteld;
  3. het of de bevoegde paritaire comité(s) of paritaire subcomité(s);
  4. het voorziene opleidingskrediet, dat is het aantal opleidingsdagen waarover een werknemer in een bepaald jaar beschikt;
  5. het aantal gevolgde opleidingsdagen en het aantal overblijvende dagen of het aantal over te dragen dagen naar het volgende jaar;
  6. het groeipad, dat is termijn waarbinnen het aantal wettelijk vastgelegde opleidingsdagen moet zijn bereikt.

Een koninklijk besluit kan bijkomende vermeldingen in het formulier laten opnemen.

Het formulier wordt bewaard in het persoonlijk dossier van de werknemer, bijgehouden door de personeelsdienst van de werkgever, en maakt er integraal deel van uit. Het kan bijgehouden worden, hetzij onder papieren vorm, hetzij onder elektronische vorm.

Er wordt ook gesproken over een elektronische applicatie voor dit individuele opleidingsrecht, afgekort “ILA”, of voluit individual learning account. Daarvoor moeten echter nog wat maatregelen via koninklijk besluit geregeld worden.

Wanneer de individuele opleidingsrekening, voor de eerste keer, wordt ingevoerd, stelt de werkgever alle betrokken werknemers daarvan in kennis. De werkgever stelt elke nieuwe betrokken werknemer in kennis van het bestaan van een individuele opleidingsrekening binnen de onderneming.

Telkenmale de werknemer een opleiding volgt, wordt het aantal gevolgde opleidingsdagen zo snel mogelijk in de individuele opleidingsrekening vermeld. De werknemer heeft het recht om, op elk ogenblik en op eenvoudige vraag, zijn individuele opleidingsrekening te raadplegen en er wijzigingen in aan te brengen, in onderling akkoord met zijn werkgever.

Minstens één keer per jaar brengt de werkgever de betrokken werknemer op de hoogte van het saldo van het opleidingskrediet en herinnert hij hem aan zijn recht tot raadpleging van zijn individuele opleidingsrekening en zijn recht tot correctie van fouten.

4.1.3. Wat als er geen cao wordt gesloten noch de werknemer over een individuele opleidingsrekening beschikt ?

In dat geval heeft elke voltijdse werknemer in de onderneming een individueel opleidingsrecht van minimum gemiddeld 4 opleidingsdagen per jaar vanaf 1 januari 2023 en van minimum 5 opleidingsdagen per jaar vanaf 1 januari 2024. Ingeval van een deeltijdse tewerkstelling wordt dat recht bepaald volgens de voornoemde omzettingsregel.

4.1.4. Wat met het saldo van niet-opgebruikte opleidingsdagen ?

Het saldo van de niet-opgebruikte opleidingsdagen wordt op het einde van het jaar overgedragen naar het daaropvolgende jaar, zonder dat dit saldo in mindering mag gebracht worden van het opleidingskrediet van de werknemer in dat volgende jaar.

Het doel is dat op het einde van elke periode van vijf jaar, die ten vroegste kan beginnen op 1 januari 2024, of voor het einde van de arbeidsovereenkomst indien die eindigt voordat de voormelde periode van vijf jaar afloopt, de voltijds tewerkgestelde werknemer gemiddeld minimum 5 opleidingsdagen per jaar heeft opgenomen. Op het einde van de voormelde periode van vijf jaar, wordt het saldo van het beschikbare opleidingskrediet op nul gezet.

4.2. Individueel opleidingsrecht in ondernemingen die tussen 10 en 20 werknemers tewerkstellen

Deze werkgevers bepalen, jaarlijks vóór 30 september, het aantal opleidingsdagen waarop de werknemers recht hebben voor het volgende kalenderjaar. Er moet dus geen cao noch individuele opleidingsrekening opgemaakt worden om dit te bepalen.

Het saldo van de niet-opgebruikte opleidingsdagen wordt op het einde van het jaar overgedragen naar het daaropvolgende jaar, zonder dat dit saldo in mindering mag gebracht worden van het opleidingskrediet van de werknemer in dat volgende jaar.

Het doel is dat op het einde van elke periode van vijf jaar, die ten vroegste kan beginnen op 1 januari 2024, of voor het einde van de arbeidsovereenkomst indien die eindigt voordat de voormelde periode van vijf jaar afloopt, de voltijds tewerkgestelde werknemer gemiddeld minimum 1 opleidingsdag per jaar heeft opgenomen. Op het einde van de voormelde periode van vijf jaar, wordt het saldo van het beschikbare opleidingskrediet op nul gezet.

Een sectorale cao kan het aantal dagen verhogen.

5. Wat ingeval van ontslag ?

Bij een ontslag om dringende redenen of wanneer de werknemer ontslag neemt, heeft de werknemer niet het recht om zijn gecumuleerde opleidingskrediet op te nemen vooraleer zijn arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Het niet-opgebruikte opleidingskrediet geeft geen aanleiding tot een verhoging van de opzeggingstermijn, noch tot een verhoging van de opzeggingsvergoeding.

Bij een ontslag dat niet te wijten is aan de werknemer, de FOD WASO verwijst hier naar de wetgeving op het collectief ontslag en dus naar redenen van ontslag die geen betrekking hebben op de persoon of de houding van de werknemer, heeft de werknemer het recht om zijn gecumuleerde opleidingskrediet op te nemen vooraleer zijn arbeidsovereenkomst beëindigd is. Het is aan de werkgever en de werknemer om te beslissen wat er met deze opleidingsdagen gebeurt en hoe deze dagen kunnen worden opgenomen.

Wanneer de opzeggingstermijn geheel of gedeeltelijk wordt vervangen door een opzeggingsvergoeding, geldt dit openstaande opleidingskrediet als een voordeel verworven krachtens de overeenkomst en zal de werkgever hiermee moeten rekening houden bij het bepalen van de opzeggingsvergoeding. Het niet-opgebruikte opleidingskrediet kan wel niet omgezet worden noch in een verhoging van de opzeggingstermijn, noch in een verhoging van de opzeggingsvergoeding.

De Koning kan bepalen wanneer en de wijze waarop het niet-opgebruikte opleidingskrediet zal worden gevaloriseerd via een individueel opleidingskrediet voor de werknemer.

6. Inwerkingtreding

Deze maatregel treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, dus 10 november 2022