Op weg naar een arbeidstijdregistratiesysteem?

Van 
94529

Op basis van het arrest van het Europees Hof van Justitie wordt aanwezigheidsregistratie vanaf heden niet verplicht, maar een verwittigd wetgever zorgt er wel voor na te gaan of zijn wetgeving 'EU-conform' is.

Arrest van 14 mei 2019 van het EHJ

Het Europees Hof van Justitie heeft een arrest gewezen waarin het volgende wordt verklaard:

" Een nationale regeling waarbij geen verplichting wordt opgelegd om een instrument te gebruiken waarmee het per dag en per week gewerkte aantal uren objectief en betrouwbaar kan worden bepaald" is ongeschikt om de rechten te waarborgen die door de Europese Unie zijn bepaald, in het bijzonder het recht op een beperking van de maximale arbeidsduur en op minimale rusttijden. 

Onvermijdelijk rijst daarbij de vraag of vanaf heden een instrument voor arbeidstijdregistratie moet worden gebruikt in de ondernemingen.

Vandaag: moet men gebruikmaken van een instrument voor arbeidstijdregistratie?

Tenzij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt aangehaald, zijn de door het EHJ geformuleerde principes niet rechtstreeks van toepassing in België bij een individueel geschil tussen werkgever en werknemer.

Momenteel zijn werkgevers dan ook niet verplicht te voorzien in een instrument voor arbeidstijdregistratie  zoals een prikklok, een papieren register, een informaticasysteem, ...  tenzij in gevallen die uitdrukkelijk door de Belgische wet worden bepaald.

Morgen: moet de Belgische reglementering worden aangepast?

Het arrest van het EHJ heeft geen direct gevolg maar men moet ermee rekening houden bij de interpretatie van de Europese reglementering.

De wetgever moet dan ook nagaan of zijn wetgeving in overeenstemming is met de principes die in het arrest van het Europees Hof van Justitie zijn hernomen. Zo niet, moet de wetgeving worden aangepast.

Over de conformiteit van het Belgische recht zijn de meningen verdeeld:

  • voor sommigen biedt de Belgische wetgeving voldoende waarborgen om het recht op  een beperking van de maximale arbeidsduur en op minimale rusttijden te doen naleven. Ze voorziet namelijk in:

    • systemen van overeenkomsten/informatieverstrekking (vakbondsafvaardiging, sociale inspectie  of werknemer) in geval van prestatie van overuren;
    • een verplicht arbeidstijdregistratiesysteem in geval van glijdende uurroosters;
    • een afwijkingsdocument wanneer van het deeltijdse werkrooster wordt afgeweken;
    • de verplichting om de werkroosters op te nemen in het arbeidsreglement, werkroosters die aan de toegestane maximumgrenzen moeten beantwoorden;
    • enz.
  • voor anderen moet onze wetgeving worden aangepast. Net zoals het Spaanse recht (de prejudiciële vragen aan het EHJ werden door een Spaanse rechter gesteld) voorziet het Belgische recht niet in de algemene verplichting gebruik te maken van een arbeidstijdregistratiesysteem.  Over bovenvermelde waarborgen oordeelt het EHJ als volgt:
    • " Er kan ook niet worden aangenomen dat de moeilijkheden die het gevolg zijn van de omstandigheid dat er geen systeem voor de registratie van de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer is, kunnen worden opgevangen door gebruikmaking van de bevoegdheid die toezichthoudende organen naar nationaal recht hebben om onderzoeken uit te voeren en sancties op te leggen"

De bal ligt nu dus in het kamp van de wetgever die belast is met de analyse van de conformiteit van het Belgische recht. Op te volgen.

Slotbeschouwingen

Naast het juridische aspect doet een dergelijk arrest verschillende vragen rijzen:

  • Is een arbeidstijdregistratiesysteem niet wat achterhaald in een arbeidswereld die steeds meer gericht is op de individuele verantwoordelijkheid van elke werknemer?
  • Een arbeidstijdregistratiesysteem registreert de aanwezigheidstijd, maar volgens sommigen kan dit systeem de arbeidsprestaties niet meten. Moet men zich dan ook niet richten op een ander systeem?