Publieke sector : Hoorplicht alvorens over te gaan tot ontslag om dringende reden van contractuele personeelsleden : voorzichtigheid is geboden !

Van 
90048

Contractuele personeelsleden van de openbare sector hebben eveneens het recht om vóór hun ontslag om dringende reden te worden gehoord.

Op 22 februari 2018 heeft het Grondwettelijk Hof twee prejudiciële vragen beantwoord betreffende het recht van contractuele personeelsleden om al dan niet te worden gehoord in geval van ontslag om dringende reden. Het Hof heeft zich uitgesproken voor dit recht. Door dit te doen, blijft het Hof niet alleen op het standpunt dat het in zijn arrest van 6 juli 2017 aannam maar bovendien komt het opnieuw terug op het omstreden standpunt dat het Hof van Cassatie aannam in zijn arrest van 12 oktober 2015.  

In dit geval begint het Hof met eraan ter herinneren dat contractuele personeelsleden en statutaire ambtenaren zich in een totaal verschillende juridische situatie bevinden omdat hun respectievelijke arbeidsrelaties niet worden geregeld volgens dezelfde wettelijke  voorschriften.

Het Hof gaat verder en nuanceert. Hoewel andere wettelijke voorschriften van toepassing zijn op hun arbeidsrelaties, verhindert dit niet dat het contractuele personeelslid en de  statutaire ambtenaar zich in een vergelijkbare situatie  bevinden in het bijzondere geval van ontslag om dringende reden.

Overeenkomstig het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur audi alteram partem heeft een statutair ambtenaar het recht om vóór zijn ontslag te worden gehoord. Het contractuele personeelslid heeft hier echter geen recht op.

Omdat de twee personeelscategorieën zich in een vergelijkbare situatie bevinden maar verschillend worden behandeld, is het Hof van oordeel dat er een inbreuk is op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en dus op het beginsel van non-discriminatie. Er mag dan ook geen verschil in behandeling bestaan.

Bovendien is het Hof van oordeel dat de verplichting om de korte termijn van 3 werkdagen in acht te nemen voor de kennisgeving van de dringende reden, niet verhindert dat de werknemer wordt gehoord alvorens hem om dringende reden te ontslaan omdat genoemde termijn van 3 werkdagen pas begint te lopen vanaf het verhoor.

Het Grondwettelijk Hof besluit hier dan ook uit dat contractuele personeelsleden net zoals statutaire ambtenaren het recht hebben om vóór hun ontslag om dringende reden te worden gehoord.

Dit alles moet worden gelezen in samenhang met de vraag betreffende de motivering van het ontslag van contractuele personeelsleden. Ze vallen immers niet onder het toepassingsgebied van cao nr. 109 betreffende de motivering van het ontslag noch van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. Bovendien werden voor hen geen specifieke bepalingen aangenomen en dit ondanks de krachtige uitnodiging van het Grondwettelijk Hof aan de wetgever. Ter zake werd ook een - nog steeds hangende - prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof.  Het Hof zal zich erover moeten uitspreken of de wet van 29 juli 1991 al dan niet van toepassing is op het ontslag van contractuele personeelsleden. We houden u op de hoogte van de ontwikkelingen in deze zaak.

Ondanks het feit dat er geen consensus is over de vraag betreffende het voorafgaand verhoor van contractuele personeelsleden, raden we de werkgevers van de openbare sector in ieder geval aan om voorzichtig te zijn en hun contractuele personeelsleden te horen alvorens over te gaan tot ontslag om dringende reden.  

 

Bron: Grondwettelijk hof, 22 februari 2018, nr. 22/2018.