Responsabiliseringsbijdrage voor werkgevers met te hoge instroom van werknemers in invaliditeit

Van 

Werkgevers bij wie men vaststelt dat er teveel werknemers in invaliditeit gaan, lopen het risico om een bijzondere bijdrage aan de RSZ te moeten betalen.


Teneinde arbeidsongeschikte werknemers terug aan het werk te zetten heeft de regering niet alleen maatregelen genomen naar de betrokken werknemers toe, maar ook naar hun werkgevers. Deze laatsten lopen het risico om een bijzondere bijdrage aan de RSZ te moeten betalen als de RSZ vaststelt dat er teveel arbeidsongeschikte werknemers in invaliditeit gaan.

We lichten voor u deze maatregel toe.

1. Welke werkgevers lopen het risico?

De maatregel beoogt de werkgevers uit de privé-sector (cfr. de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités) die in het kwartaal voorafgaand aan het betrokken kwartaal (Q-1) minstens 50 werknemers tewerkstelden. Dat gemiddelde wordt berekend op grond van het gemiddeld aantal tewerkgestelde werknemers tijdens de periode gevormd door het betrokken kwartaal (Q) en elk van de drie voorafgaande kwartalen. 

De werkgevers van de beschutte werkplaatsen en de maatwerkbedrijven die behoren tot het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen, de sociale werkplaatsen en de maatwerkbedrijven (PC 327) worden niet geviseerd door deze maatregel.

2. Wanneer is de bijdrage verschuldigd?

De bijdrage zal verschuldigd zijn als de RSZ vaststelt dat er een te hoge instroom is van arbeidsongeschikte werknemers in invaliditeit. Er is sprake van een te hoge instroom van werknemers in invaliditeit als twee voorwaarden tegelijkertijd vervuld zijn:

  1. het gemiddelde van de verhoudingen tussen de intredes in invaliditeit in het betrokken kwartaal (Q) en elk van de drie voorafgaande kwartalen ten opzichte van de totale tewerkstellingen in elk der overeenstemmende kwartalen van het voorafgaande kalenderjaar ligt X (= 2) maal hoger dan bij ondernemingen behorende tot dezelfde activiteitensector (cfr. NACE-codes);
  2. het gemiddelde van de verhoudingen tussen de intredes in invaliditeit in het betrokken kwartaal (Q) en elk van de drie voorafgaande kwartalen ten opzichte van de totale tewerkstellingen in elk der overeenstemmende kwartalen van het voorafgaande kalenderjaar ligt Y (= 3) maal hoger dan bij de algemene privésector (cfr. de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités).

In de voornoemde refertekwartalen moeten minstens drie werknemers in invaliditeit gegaan zijn, zoniet is de responsabiliseringsbijdrage niet verschuldigd.

Er wordt enkel rekening gehouden met werknemers die op de datum van de aanvang van de primaire arbeidsongeschiktheid 18 jaar en ouder zijn maar de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt en die op dat ogenblik gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren zonder onderbreking bij de betreffende werkgever tewerkgesteld zijn.

Een werknemer die op het ogenblik van begin van invaliditeit een toestemming van de adviserend geneesheer heeft om het werk deeltijds te hervatten wordt niet meegerekend om de instroom te berekenen.

Het RIZIV zal al deze informatie mededelen aan de RSZ. 

3. Welke responsabiliseringsbijdrage?

De responsabiliseringsbijdrage bedraagt 0,625 % van de brutolonen (aan 108% voor de arbeiders) aangegeven aan de RSZ voor het kwartaal Q-1. Zij is verschuldigd voor elk kwartaal waarin de RSZ vaststelt dat er een te hoge instroom van werknemers in invaliditeit is. Deze bijdrage zal aan de RSZ voor het eerst verschuldigd zijn in het 2de kwartaal 2023 (Q + 2) op basis van de 4 refertekwartalen van 2022.

De RSZ brengt de werkgevers wiens gemiddelde instroom van werknemers in invaliditeit ongunstig evolueert, op voorhand op de hoogte zodat deze werkgevers eventueel nog actie kunnen ondernemen om de betaling van de responsabiliseringsbijdrage te ontlopen. In het tweede kwartaal volgend op kwartaal Q (Q+2) informeert de RSZ namelijk de volgende werkgevers dat hun gemiddelde instroom in invaliditeit ongunstig evolueert:

  • de werkgevers met een ongunstige evolutie van de gemiddelde instroom in invaliditeit ten opzichte van de werkgevers behorende tot dezelfde activiteitensector en de algemene private sector, meer bepaald de werkgevers bij wie in de refertekwartalen minstens drie werknemers in invaliditeit zijn getreden en die de responsabiliseringsbijdrage verschuldigd zouden zijn indien de factoren X en Y 1,5 en 2,5 zouden bedragen;
  • de werkgevers bij wie in de refertekwartalen minstens twee werknemers in invaliditeit zijn getreden en die de responsabiliseringsbijdrage riskeren te moeten betalen indien er in het volgende kwartaal een bijkomende werknemer in invaliditeit zou treden.

Deze mededeling omvat onder meer een historiek van de evolutie van de gemiddelde instroom in invaliditeit in verhouding tot de totale tewerkstellingen bij de betreffende werkgever ten opzichte van diezelfde verhouding bij de werkgevers behorende tot dezelfde activiteitensector en de algemene private sector voor de periode van het vijfde kwartaal voorafgaand aan kwartaal Q (Q-5) tot en met kwartaal Q.

De RSZ deelt deze inlichtingen mee op kwartaalbasis via de eBox.

4. Datum van inwerkingtreding

Deze maatregel is in werking getreden op 1 januari 2022 en is van toepassing op periodes van invaliditeit die vanaf dan zijn begonnen. De maatregel zal bijgevolg maar effectief uitwerking hebben vanaf 2023.

bronnen: 

  • Programmawet van 27 december 2021 (BS van 31 december 2021); 

  • Koninklijk besluit van 13 december 2022 tot uitvoering van artikel 142, § 5, van de programmawet van 27 december 2021 (BS van 20 december 2022);

  • Koninklijk besluit van 19 december 2022 tot uitvoering van artikel 145 van de programmawet van 27 december 2021 betreffende de proactieve mededeling aan werkgevers wiens gemiddelde instroom van werknemers in invaliditeit ongunstig evolueert (BS van 21 december 2022); 

  • Instructies van de RSZ