Sociale behandeling auteursrechten: de RSZ brengt verduidelijking

Van 

In zijn laatste tussentijdse instructies heeft de RSZ bepaalde punten verduidelijkt met betrekking tot het nieuwe sociale stelsel voor auteursrechten. Deze punten hebben betrekking op de 30%-regel, kwijtschelding en de uitzondering op de regel van niet-vervanging.


Sinds 1 januari 2023 is de vergoeding toegekend aan de werknemer voor de overdracht van zijn auteursrechten niet onderworpen aan de socialezekerheidsbijdragen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan (zie ons artikel hierover).

Sommige punten van de hervorming moesten nog worden verduidelijkt. Deze zijn opgenomen in de laatste instructies van de RSZ.

1. 30/70-regel

Tijdens de periode van de vier kwartalen van het kalenderjaar, mag het bedrag van de toegekende vergoedingen voor de overdracht van de auteursrechten, ten hoogste 30% bedragen van de som (100%) van:

  • het totaalbedrag van het loon onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen waarop de werknemer recht heeft (minimum 70%);
  • het totaalbedrag van de door de werkgever aan de betrokken werknemer toegekende vergoedingen voor de overdracht van de auteursrechten (maximum 30%).

Indien het bedrag van de toegekende vergoedingen meer bedraagt dan 30% van de bovenvermelde som, dan wordt het bedrag dat deze 30% overschrijdt onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen.

1.1. Noties

Met RSZ onderworpen loon wordt verstaan de som van de bedragen waarop de gewone sociale bijdragen verschuldigd zijn, die vermeld moeten worden op de kwartaalaangiften van de 4 kwartalen van het kalenderjaar.

De voordelen in natura waarop bijdragen verschuldigd zijn tellen mee aan de waarde (in bepaalde gevallen forfaitair vastgesteld) waarop de gewone sociale bijdragen verschuldigd zijn.

Tellen dus niet mee voor het bepalen van het in aanmerking te nemen loon:

  • dubbel vakantiegeld;
  • maaltijdcheques, ecocheques, sport- en cultuurcheques;
  • bedrijfswagens;
  • stortingen voor een buitenwettelijk pensioen;
  • verbrekingsvergoedingen en vertrekvakantiegeld; het gaat dus om het loon over de periode van werkelijke prestaties.

Tellen niet mee voor het bepalen van het aandeel auteursrechten: vergoedingen voor de overdracht van auteursrechten rechtstreeks toegekend via een beheersvennootschap. Deze vergoedingen tellen niet mee om de verhouding 30/70 te bepalen. In principe tellen enkel vergoedingen voor overdracht van auteursrechten toegekend door de werkgever, aangegeven in de DmfA, mee.

1.2. Overschrijding

Het gedeelte van de vergoeding dat de verhouding 30/70 overstijgt, valt niet onder de vrijstelling van bijdragen en daarop zijn dus de gewone bijdragen verschuldigd. Het wordt aangeven naar gelang het geval:

  • met looncode 1 (bedrag heeft alleen betrekking op de prestaties geleverd in het kwartaal van aangifte)
  • of looncode 2 (bedrag heeft niet alleen betrekking op de prestaties geleverd in het kwartaal, bijvoorbeeld bij een (half)jaarlijkse betaling).

2. Mogelijkheid tot regularisatie (kwijtschelding)

Een werkgever die in het verleden de vergoedingen voor auteursrechten niet aangaf bij de RSZ, zou zich kunnen verwachten aan een controle van de vorige jaren.

Daarom werd voor de jaren tussen 2018 en 2022 voorzien in een mogelijkheid tot regularisatie van de vergoedingen die onder het nieuwe toepassingsgebied vallen.

Wel moet de vergoeding correct fiscaal zijn aangegeven.

Na de toegestane regularisatieperiode zullen de normale regularisaties met bijdragen en bijdrageverhogingen worden toegepast op de niet correct aangegeven vergoedingen.

2.1. Wie kan deze regularisaties uitvoeren?

Het gaat om werkgevers die vergoedingen uitbetalen voor prestaties die vallen onder het toepassingsgebied van deze maatregel zoals van kracht vanaf 1 januari 2023 (“echte” auteursrechten).

Het is aangewezen dat ook werkgevers die vanaf 2023 geen vergoedingen voor afstand van auteursrechten meer toekennen deze aangifte doen. Dit geldt zelfs voor werkgevers die geen personeel meer tewerkstellen en zelfs als de onderneming niet meer bestaat.

Deze mogelijkheid tot retroactieve aangifte zonder sociale bijdragen geldt alleen voor wie deze vergoedingen in het verleden niet heeft aangegeven aan de RSZ. Wie ze wel heeft aangegeven en er dus bijdragen op heeft betaald, kan deze bijdragen niet terugvragen.

2.2. Welke vergoedingen?

Het gaat om alle niet bij de RSZ aangegeven vergoedingen die overeenkomen met de bedragen die voor de jaren 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022 in de personenbelasting als roerende inkomsten werden aangegeven en waarop dus geen sociale bijdragen zijn betaald.

2.3. Hoe aangeven?

Deze aangifte gebeurt door deze bedragen retroactief aan te geven met looncode 47 op de DmfA, in principe van elk kwartaal waarin dergelijke vergoedingen werden toegekend. Om deze aangifte te vereenvoudigen aanvaardt de RSZ evenwel dat het totale bedrag dat toegekend werd tijdens een jaar, vermeld wordt op de aangifte van het 4de kwartaal van dat jaar. Het gaat om te regulariseren bedragen die niet langer aanleiding geven tot nabetaling van bijdragen, bijdrageopslagen, forfaitaire vergoedingen of verwijlintresten bij de RSZ.

2.4. Termijn?

Na 31 december 2023 zal een retroactieve aangifte met looncode 47 niet meer mogelijk zijn voor prestaties vóór 1 januari 2023. Indien de RSZ nadien vaststelt dat dergelijke vergoedingen werden toegekend en niet werden aangegeven, zullen er voor de niet-verjaarde periode sociale zekerheidsbijdragen op verschuldigd zijn.

3. Uitzondering op de voorwaarde van niet-vervanging

Zoals hiervoor vermeld, is de vergoeding voor de overdracht van auteursrechten die wordt toegekend ter vervanging van een bestaande verloning, automatisch onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen.

Er is echter een uitzondering voorzien: een vervangende vergoeding (code 1) kan in aanmerking komen voor de vrijstelling die vanaf 2023 van toepassing is (code 47) indien de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn:

  • de werkgever heeft voor deze werknemer deze vergoeding als roerende inkomsten aangegeven in de personenbelasting voor het belastbaar tijdperk 2022 (of 2021, 2020, 2019 of 2018 in geval van regularisatie);
  • het bedrag van de vergoeding is beperkt tot het kleinste van volgende bedragen voor het jaar 2022 (of 2021, 2020, 2019 of 2018 in geval van regularisatie):
    - ofwel het bedrag in de personenbelasting als roerende inkomsten aangegeven;
    - ofwel het verschil tussen de vergoeding die bij de fiscus en de vergoeding die bij de RSZ werd aangegeven als tegenprestatie voor de geleverde arbeid verricht in uitvoering van de arbeidsovereenkomst;
  • de werkgever geeft voor eind 2023 het om te zetten bedrag bij de RSZ aan en legt op verzoek het bewijs van het omgezette bedrag voor.

Het mee te delen om te zetten bedrag moet worden aangegeven via een specifieke applicatie die de RSZ daarvoor ter beschikking stelt op de portaalsite van de sociale zekerheid (respectievelijk voor ondernemingen en voor sociale secretariaten). Deze aangifte moet gebeurd zijn uiterlijk op 31 december 2023.

In de regelgeving is sprake van de melding van het bedrag van 2022, of als er geen is dat van 2021, 2020 enz. De RSZ interpreteert die regel als volgt: als het bedrag berekend op basis van 2022 (of het laatste jaar waarin er auteursrechten werden toegekend) lager is dan het gemiddelde van de laatste 5 jaar (2018-2022), mag dat gemiddelde worden aangegeven als maximaal om te zetten bedrag, dit om te vermijden dat een te sterk afwijkend bedrag van het laatste jaar de situatie te fel beïnvloedt.

Let wel, de mededeling van het maximaal omzetbare bedrag is enkel nodig voor werknemers die tijdens de periode 2018 tot 2022 een vergoeding voor auteursrechten ontvingen in het kader van loonafspraken die toen gemaakt werden en die nog steeds onveranderd doorlopen.

Aandachtspunt: als u vergoedingen voor de overdracht van auteursrechten fiscaal heeft aangegeven zonder tussenkomst van het sociaal secretariaat (en deze niet aan socialezekerheidsbijdragen heeft onderworpen), kan het sociaal secretariaat de vereiste aangifte niet indienen.

Bron: Tussentijdse instructies van de RSZ, kwartaal 03/2023.