Vrijstelling doorstorting voor werken in onroerende staat: ontwerp reparatiewetgeving

Van 
93546

In onze actualiteitsberichten van 1 april 2018 en 31 oktober 2018 berichtten we reeds over de patronale lastenverlaging voor werken in onroerende staat. In het parlement werd recent de lang verwachte reparatiewetgeving neergelegd. Het ontwerp corrigeert de hoogte van het vereiste minimumloon en verduidelijkt een aantal aspecten van de vrijstellingsregeling.

Waar gaat het alweer over?

De wet van 26 maart 2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie introduceerde een gedeeltelijke doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor werken in onroerende staat. De vrijstelling omvat een percentage van de belastbare bezoldiging van de betrokken werknemers: 3 procent in 2018, 6 procent in 2019 en 18 procent vanaf 2020.
Meer informatie vindt u in ons bericht van 1 april 2018 (link artikel).

Reeds bij de introductie werd de regeling gekenmerkt door onduidelijkheden. Als klap op de vuurpijl bleek dat het bedrag van het vereiste minimumloon veel hoger bleek dan bedoeld (link artikel).

De lang aangekondigde reparatiewetgeving werd recentelijk in het parlement neergelegd.

Wat wijzigt de reparatiewetgeving?

De belangrijkste wijziging betreft de uurloonvoorwaarde. Het ontwerp wenst die op vier vlakken te wijzigen

  • Het bedrag wijzigt. De huidige regels eisen een minimum uurloon van 17,42 euro voor 2018, onderworpen aan een jaarlijks indexatiemechanisme. Het ontwerp reduceert het bedrag retroactief  naar 13,75 euro voor zover, eveneens onderworpen aan een jaarlijks indexatiemechanisme. Het geïndexeerde bedrag voor 2019 van 17,73 euro zal hierdoor dalen naar 13,99 euro (bedrag nog onder voorbehoud van bevestiging door de fiscus).
    Het indexatietijdstip blijft behouden op 1 januari van elk jaar.
  • Het ontwerp verduidelijkt dat een ploegenpremie geen alternatief vormt voor het vereist minimum uurloon
  • De verduidelijking dat het minimumloon betrekking heeft op het brutoloon, dus voor de afhouding van de sociale zekerheidsbijdragen ten laste van de werknemer.
  • De verduidelijking dat ALLE leden van de ploeg het vereiste minimumuurloon moeten genieten. Zo niet kan de lastenverlaging niet toegepast worden, ook niet voor de ploegleden die wel het vereiste minimum uurloon genieten.

Bij deze laatste wijziging voorziet het ontwerp wel een uitzondering voor studenten en leerlingen (zie hieronder): werknemers tewerkgesteld met een studentenovereenkomst of als leerling, komen niet in aanmerking om de vereiste van een ploeg te bepalen. De doorstortingsvrijstelling mag dus voor geen enkele ploeglid gedeclareerd worden ingeval de equipe bestaat uit louter één reguliere arbeider en één leerling, zelfs indien de leerling het vereiste minimumuurloon geniet.

Het is anderzijds niet vereist dat deze uitgesloten categorieën het vereiste minimumuurloon genieten opdat de werkgever de vrijstelling kan declareren voor de andere ploegleden.
De vrijstelling kan dus gedeclareerd worden indien een equipe bestaat uit bijvoorbeeld twee reguliere arbeiders die beiden het vereiste minimumuurloon genieten en een student, zelfs indien deze laatste het vereiste minimumuurloon niet geniet. In deze situatie moet de werkgever de student wel buiten beschouwing laten voor de berekening van de lastenverlaging, tenzij hij voldoet aan de uurloonvoorwaarde.

De wet voorziet een retroactieve inwerkingtreding, vanaf 1 januari 2018.

Voorbehoud

Het wetsontwerp werd nog maar recent neergelegd in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Vooraleer het kracht van wet krijgt, moet het wetgevend parcours nog doorlopen worden: goedkeuring door de Kamer + publicatie in het Staatsblad.
Zolang het ontwerp nog geen realiteit is, blijft alles bij het oude (inclusief het actuele minimum uurloon).

Zoals reeds meegeven in ons bericht van 31 oktober 2018 (link artikel) past vandaag geen enkel erkend sociaal secretariaat de doorstortingsvrijstelling toe.
Van zodra het ontwerp goedgekeurd wordt, onderneemt Group S de nodige stappen opdat werkgevers de vrijstelling retroactief kunnen declareren.
 

Bron : Wetsvoorstel houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van artikel 1, § 1ter, van de wet van 5 april 1955 (parlementair document 3528 - link)