Deeltijdse arbeid: weerlegbaar vermoeden van voltijdse tewerkstelling in geval van niet-naleving administratieve formaliteiten


57350

De programmawet van 29 maart 2012 (B.S. 6 april 2012) brengt eindelijk volledige duidelijkheid omtrent de al dan niet weerlegbaarheid van de wettelijke vermoedens die gelden wanneer de werkgever bepaalde van zijn verplichtingen bij deeltijdse arbeid niet heeft nageleefd. Beide wettelijke vermoedens gelden in het voordeel van de RSZ , alsook van de instellingen en ambtenaren die bevoegd zijn om het zwartwerk te voorkomen (dus niet in het voordeel van de deeltijdse werknemer zelf). We geven hier een korte samenvatting van de betrokken verplichtingen, alsook van de wettelijke sancties op de niet-naleving daarvan, overeenkomstig de nieuwe regels.

Bekendmaking van de uurroosters

Een eerste belangrijke verplichting in geval van deeltijdse tewerkstelling is dat de deeltijdse uurroosters moeten worden bekendgemaakt. Zo moet er  een kopie van de deeltijdse arbeidsovereenkomst of een uittreksel ervan met vermelding van de uurroosters, de identiteit van de deeltijdse werknemer en de handtekeningen van de werkgever en de werknemer worden bewaard op de plaats waar het arbeidsreglement kan worden geraadpleegd. Indien het gaat om variabele uurroosters, moeten de dagelijkse uurroosters minstens vijf dagen op voorhand ter kennis worden gebracht van de werknemers door een individueel, gedateerd bericht aan te plakken in de lokalen van de onderneming op de plaats waar het arbeidsreglement kan worden geraadpleegd.

Wanneer deze verplichtingen niet worden nageleefd, wordt de werknemer geacht tewerkgesteld te zijn in een voltijdse arbeidsregeling. Zo kan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dan eisen dat de betaling van socialezekerheidsbijdragen voor die betrokken werknemer moet gebeuren op basis van een voltijds loon. De werknemer zelf kan echter geen voltijds loon eisen omwille van de schending van deze verplichting.

Er bestond lange tijd discussie over het feit of dat vermoeden van voltijdse tewerkstelling al dan niet weerlegbaar was, alsook over de vraag hoe het tegenbewijs dan wel zou moeten worden geleverd. In 2003 oordeelde het Hof van Cassatie dat het om een weerlegbaar vermoeden ging, waarvan de werkgever het tegenbewijs diende te leveren. De wetgever paste op basis van dat arrest in 2004 artikel 22ter van de RSZ-wet zodanig aan dat, wanneer de verplichting tot bekendmaking van de deeltijdse uurroosters niet werd nageleefd, het wettelijk vermoeden van voltijdse tewerkstelling gold, behoudens wanneer de inspectie kon vaststellen dat de werknemer in de materiële onmogelijkheid verkeerde om voltijdse arbeid te verrichten. De wetgever beschouwde het vermoeden echter wel als onweerlegbaar voor de werkgever.

De meerderheid van de rechtspraak ging hiermee niet akkoord. Zo bleef het Hof van Cassatie bij haar standpunt dat het vermoeden van voltijdse tewerkstelling wel degelijk weerlegbaar was. Het Grondwettelijk Hof oordeelde recent zelfs dat het oordelen dat het zou gaan om een onweerlegbaar vermoeden, in strijd zou zijn met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en non-discriminatie.

De Programmawet van 29 maart 2012 schept nu eindelijk duidelijkheid door uitdrukkelijk in de tekst van artikel 22ter van de RSZ-wet en van artikel 171 van de Programmawet van 22 december 1989 te vermelden dat het mogelijk is om een tegenbewijs te leveren. Voortaan geldt er dus hoe dan ook een weerlegbaar vermoeden.

Opmaken en bijhouden van een controledocument

Telkens wanneer er wordt afgeweken van het normaal voorziene deeltijdse uurrooster, moeten die afwijkingen worden bijgehouden in een controledocument. Dit document moet een aantal verplichte vermeldingen bevatten:

  • de naam en voornaam van elke werknemer;
  • het inschrijvingsnummer in het personeelsregister;
  • de periode waarop het gebruikte document betrekking heeft;
  • de datum waarop afgeweken werd van het normale uurrooster;
  • het uur waarop de arbeid begon en beëindigd werd;
  • de handtekening van de werknemer naast alle hierboven genoemde vermeldingen;
  • minstens een keer per week de handtekening van de werkgever.
  • Het aanvangs- en beëindigingsuur moeten worden ingeschreven op het ogenblik dat de arbeid aanvangt, respectievelijk eindigt. Ook de toegekende rustpauzes moeten worden vermeld.

Dit controledocument kan worden vervangen door o.a. een aanwezigheidsregister of een elektronische prikklok of een gelijkaardige informaticatoepassing, op voorwaarde dat alle verplichte vermeldingen (behalve de handtekeningen) kunnen worden uitgeprint.

Het controledocument moet worden bewaard tot 5 jaar na het einde van de maand die volgt op het kwartaal waarin die inschrijving gebeurde.

Bij gebrek aan een controledocument of geldig alternatief werden de deeltijdse werknemers tot voor kort vermoed om prestaties te hebben verricht volgens de openbaar gemaakte uurroosters.

Ook hier heeft de Programmawet nu een belangrijke wijziging aangebracht. Voortaan geldt namelijk ook bij schending van deze verplichting een weerlegbaar vermoeden van voltijdse tewerkstelling van de betrokken werknemers.

Inwerkingtreding

Deze wijzigingen treden in werking op 16 april 2012.