Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing sportbeoefenaars : Versoepeling bestedingsverplichting


51437

Wanneer een sportclub aan zijn sportbeoefenaars belastbare bezoldigingen betaalt of toekent, dan moet de sportclub op die bezoldigingen bedrijfsvoorheffing inhouden en doorstorten aan de fiscus. De bedrijfsvoorheffing die zij inhoudt, moet zij wel niet volledig doorstorten aan de fiscus: 20% ervan moet doorgestort worden maar de overige 80% mag in de clubkas blijven.

Wanneer de sportclub dit fiscaal voordeel toepast op bezoldigingen van sportbeoefenaars die op 1 januari van het aanslagjaar 26 jaar en ouder zijn, is zij wel verplicht om de helft van de niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing te besteden aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars.

"Jonge sportbeoefenaars" zijn sportbeoefenaars die op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het fiscaal voordeel wordt toegepast, minstens 12 jaar oud zijn maar nog geen 23 jaar oud zijn. 

Met "besteden aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars" bedoelt men: 

  • het betalen van bezoldigingen aan personen die instaan voor de opleiding, de begeleiding of ondersteuning van jonge sportbeoefenaars in hun sportbeoefening;
  • het betalen van bezoldigingen aan de jonge sportbeoefenaars zelf.  

Het bedrag moet besteed worden vóór het einde van het jaar dat volgt op het jaar waarin het fiscaal voordeel wordt toegepast. Bijvoorbeeld, wanneer het fiscaal voordeel wordt toegepast in 2010 dan moet de besteding gebeuren uiterlijk op 31 december 2011. Als dit niet gebeurd is, moet het niet doorgestorte bedrag dat niet besteed werd in de opleiding van jonge sportbeoefenaars, alsnog doorgestort worden aan de fiscus, verhoogd met nalatigheidsintresten.

Sinds 1 juli 2010 geldt de bijkomende verplichting dat de in de jeugdopleiding bestede bedragen slechts voor de helft mogen bestaan uit de betaling of de toekenning van bezoldigingen aan jonge sportbeoefenaars. Minstens de helft van de bestede bedragen moet dus gaan naar bezoldigingen van de personen die instaan voor de opleiding, de begeleiding of de ondersteuning van de jonge sportbeoefenaars. Met deze regel wil men de sportclubs verplichten om minstens de helft van het genoten voordeel te besteden aan bezoldigingen voor de opleiders en begeleiders van de jonge sportbeoefenaars en niet alles te spenderen aan het betalen van bezoldigingen aan deze jonge sportbeoefenaars zelf.

Deze bijkomende verplichting zorgde in de praktijk naar verluidt voor verschillende moeilijkheden. Men heeft ze bijgevolg op twee punten versoepeld (Wet van 28 april 2011 - BS van 13 mei 2011).

Eerste versoepeling : de minimumleeftijd 

De minimumleeftijd van de jonge sportbeoefenaars aan wier opleiding minstens de helft van het bedrag van de niet doorgestorte bedrijfsvoorheffing moet besteed worden, wordt afgeschaft. Dat wil dus zeggen dat de helft van het fiscaal voordeel ook kan besteed worden aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars van jonger dan 12 jaar. 

Tweede versoepeling : bezoldigingen van jonge sportbeoefenaars

De bijkomende verplichting dat de in de jeugdopleiding bestede bedragen slechts voor de helft mogen bestaan uit de betaling of de toekenning van bezoldigingen aan jonge sportbeoefenaars wordt afgeschaft.

Tegelijk wordt wel een nieuwe maar in de praktijk meer werkbare beperking ingevoerd : als een bezoldiging betaald wordt aan jonge sportbeoefenaars dan zal die maar voor een maximum bedrag in aanmerking komen teneinde na te gaan of de verplichting tot besteding van het fiscaal voordeel in jeugdopleiding werd nageleefd

Dit maximumbedrag stemt overeen met : 

  • achtmaal het minimumloon dat een sportbeoefenaar moet verdienen om beschouwd te worden als een betaald sportbeoefenaar (8.675 € voor de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011), dus 8.675 € x 8 = 69.400 €;
  • en de ermee verband houdende sociale lasten (normale en bijzondere RSZ-bijdragen, bijdragen in een groepsverzekering of soortgelijke verzekering).     

Deze twee wijzigingen treden in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2010. De verplichting dat de in de jeugdopleiding bestede bedragen slechts voor de helft mogen bestaan uit de betaling of de toekenning van bezoldigingen aan jonge sportbeoefenaars, heeft bij deze dus nooit bestaan.