Solidariteitsbijdrage (CO2) en bedrijfsvoertuig: nieuwe uitzonderingen


67304

Sinds 1 januari 2005 bestaat de patronale solidariteitsbijdrage op het gebruik van een bedrijfsvoertuig voor persoonlijke doeleinden of voor woon-werkverkeer uit een maandelijks forfaitair bedrag per voertuig dat de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking stelt van zijn werknemers. De forfaitaire solidariteitsbijdrage is gebaseerd op de CO2-uitstoot en is verschuldigd ongeacht of de werknemer zelf financieel tussenkomt en ongeacht de hoogte van de werknemerstussenkomst.

In zijn instructies aan de werkgevers van het tweede kwartaal 2014 voert de RSZ een nieuw onderscheid in tussen gewone voertuigen en utilitaire voertuigen ten einde het begrip privégebruik af te bakenen. De RSZ heeft ook het begrip vaste plaats van tewerkstelling verduidelijkt.

Onderscheid utilitaire voertuigen en gewone voertuigen

Bij de beoordeling van privégebruik wordt een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde utilitaire voertuigen en andere:

  • utilitaire voertuigen: voertuigen die vallen onder het toepassingsgebied van de solidariteitsbijdrage maar die de fiscus kwalificeert als lichte vracht. Deze voertuigen worden fiscaal belast op basis van de werkelijke waarde van het voordeel (en niet op basis van een forfaitair bedrag berekend in functie van de cataloguswaarde en de CO2-uitstoot van de voertuigen);
  • gewone voertuigen: al de andere voertuigen die behoren tot de klasse M1 en N1 (personenauto, auto voor dubbel gebruik, minibus, monovolume/luxueus terreinvoertuig).

Een voertuig met achterin een passagiersruimte die kan omgevormd worden tot laadruimte is in deze typologie een gewoon voertuig (auto voor dubbel gebruik), een voertuig met een laadruimte achterin zonder ruiten waarin dus (wettelijk) geen passagiers mogen vervoerd worden, is een utilitair voertuig.

Privégebruik = solidariteitsbijdrage

Als een door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig privé mag worden gebruikt, is de solidariteitsbijdrage verschuldigd. Alleen zeer occasioneel gebruik, bv. de werknemer leent een voertuig voor een weekend om een aantal meubels te verhuizen en brengt het onmiddellijk nadien terug, geeft geen aanleiding tot aanrekening van de bijdrage.

Woon-werkverkeer = privégebruik

Als een ter beschikking gesteld voertuig gebruikt wordt om de woon-werkverplaatsing af te leggen, is de solidariteitsbijdrage verschuldigd, zelfs als er een verbod is op privégebruik van het voertuig, en dat verbod effectief wordt gerespecteerd.

De RSZ voert voortaan twee uitzonderingen op voorgaand principe in.

1°. Utilitair voertuig

Worden niet beschouwd als woon-werkverplaatsingen, de verplaatsingen van de woonplaats naar de werkplaats met een utilitair voertuig. Het maakt daarbij niet uit of de werknemer het voertuig gebruikt om te gaan werken op zijn bedrijf, op een werf, bij een klant, …., en zelfs niet dat hij het ganse jaar ‘s morgens naar eenzelfde plaats rijdt en ’s avonds van die plaats terug naar huis komt, zonder dat hij tijdens de dag zijn voertuig moet gebruiken.

Indien, in deze omstandigheden, er geen privégebruik is van het utilitaire voertuig, is de solidariteitsbijdrage niet verschuldigd.

2°. Gewone voertuigen

Worden niet beschouwd als woon-werkverkeer: de verplaatsingen die de werknemer met een gewoon voertuig maakt van zijn woonplaats naar een plaats die geen vaste plaats van tewerkstelling is.

Een vaste plaats van tewerkstelling beantwoordt aan beide volgende voorwaarden.

  • de werknemer levert effectief prestaties van enige omvang op die plaats (zijn eigen bedrijf, een werf, een klant, …).

Voorbeeld: Een technicus die ’s morgens naar zijn bedrijf rijdt, daar tijdens de voormiddag toestellen repareert, en deze tijdens de namiddag bij klanten gaat installeren, heeft een woon-werkverplaatsing, zelfs als hij aan het einde van zijn dagtaak niet terugkeert naar het bedrijf maar rechtstreeks van bij de laatste klant naar huis rijdt. Echter, iemand die naar het bedrijf rijdt alleen maar om goederen op te laden, en dan gedurende de ganse dag deze goederen levert en nadien met dit voertuig naar huis rijdt, heeft geen woon-werkverplaatsing, want hij levert geen prestaties van enige omvang op het bedrijf;

  • het voertuig rijdt tijdens het jaar ten minste 40 dagen naar eenzelfde plaats, ongeacht of deze dagen op elkaar volgen of niet. Van zodra de 40 dagen bereikt zijn op één plaats is de solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het ganse jaar (eventueel beperkt tot de periode dat het voertuig werd ter beschikking gesteld, bv. een tijdens het jaar aangekocht voertuig).

Indien er geen vaste plaats van tewerkstelling en geen ander privégebruik van het voertuig is, is de solidariteitsbijdrage bijgevolg niet verschuldigd.

3° Samenvatting

 

Voertuig Woon-werkverkeer: vaste plaats van tewerkstelling Woon-werkverkeer: variabele plaats van tewerkstelling Privégebruik Solidariteitsbijdrage
Gewoon Ja Nee Ja Ja
Ja Nee Nee Ja
Nee Ja Ja Ja
Nee Ja Nee Nee
 

Woon-werkverkeer

Privégebruik Solidariteitsbijdrage
Utilitair

Nee

Ja Ja
 

Nee

Nee Nee

Vermoeden van privégebruik

Voor wat betreft utilitaire voertuigen, wordt het privégebruik niet verondersteld, maar kan uiteraard wel vastgesteld worden door de inspectiediensten.

De inspectiediensten moeten dus aantonen dat er privégebruik van de utilitaire voertuigen is.

Inwerkingtreding

Deze nieuwe beoordelingsregels gelden voor alle nog niet definitief afgehandelde dossiers.

Met andere woorden, de werkgever die onder de nieuwe regels van niet-toepassing van de solidariteitsbijdrage valt, kan de betaling van deze bijdrage stopzetten wanneer de voorwaarden zijn vervuld.

Bron

Administratieve instructies RSZ - 2014/02 : www.socialsecurity.be