Aanvullende pensioenen: de standstillperiode is begonnen

Van 
70166

Een wet van 5 mei 2014 heeft een wettelijk kader vastgelegd teneinde de verschillen tussen arbeiders en bedienden op het gebied van aanvullende pensioenen af te schaffen.

Deze afschaffing zal geleidelijk zijn en het harmoniseringsproces is op 1 januari 2015 begonnen. In principe zal het binnen tien jaar, namelijk op 1 januari 2025, eindigen.

Schematisch voorgesteld, heeft de wet drie grote periodes voorzien.

Periode 1 Vóór 1 januari 2015 Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is niet discriminerend
Periode 2 Van 1 januari 2015 tot 31 december 2024 De verschillen tussen de plannen voor arbeiders en de plannen voor bedienden mogen niet toenemen en er mag geen nieuw plan met dergelijk onderscheid worden ingevoerd
Periode 3 Vanaf 1 januari 2025 Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is onwettig.

We zitten nu dus in de tweede periode die overgangsperiode of "standstillperiode" wordt genoemd.  

Tijdens deze periode is het strikt verboden nieuwe aanvullende pensioenplannen in te voeren die een onderscheid op grond van het werknemersstatuut (arbeider of bediende) bevatten.  Als de verschillen al bestonden vóór deze datum is het verboden ze te vergroten (behalve als het de bedoeling is het bestaande verschil af te schaffen).

Deze periode van tien jaar zal dus moeten worden gebruikt om de verschillen in de pensioenplannen voor arbeiders en bedienden geleidelijk te verminderen en uiteindelijk weg te werken. Elk verschil moet namelijk op 1 januari 2025 ("cut-off date") verdwenen zijn.

Voorbeeld: een onderneming heeft voor haar arbeiders een pensioenplan dat een werkgeversbijdrage van 1% voorziet en een plan voor bedienden dat een werkgeversbijdrage van 3% voorziet. Tijdens de standstillperiode wordt een nieuw plan ingevoerd ter vervanging van de twee aparte plannen. Dit nieuwe plan is van toepassing op alle werknemers zonder onderscheid. Dit nieuwe plan kan voorzien dat de werkgeversbijdrage voor bedienden op 3% blijft vastgesteld terwijl de werkgeversbijdrage voor  arbeiders gedurende een zeker aantal jaren zal worden verhoogd om uiteindelijk hetzelfde niveau te bereiken voor alle werknemers.

De verantwoordelijkheid voor het wegwerken van de verschillen in behandeling op grond van het onderscheid tussen arbeiders en bedienden berust dus in eerste instantie bij de sectoren en vervolgens bij de ondernemingen.

Zo moeten de sectoren ten laatste vóór 1 januari 2023 een sectorale cao hebben neergelegd betreffende de harmonisering van de sectorale pensioenen van de twee statuten in hun activiteitsector. Vanaf 1 januari 2016 zullen ze de Nationale Arbeidsraad om de twee jaar op de hoogte moeten houden van de voortgang van hun werkzaamheden.

Gezien het onderling verband tussen de sectorale pensioenplannen en de bedrijfspensioenplannen kunnen de betrokken ondernemingen beslissen om te wachten op het resultaat van de harmonisering die op sectoraal vlak zal plaatshebben alvorens op ondernemingsvlak te beginnen met de harmonisering van de pensioenplannen. De werkgevers die zowel een sectoraal pensioenplan als een bedrijfspensioenplan hebben, zullen bijgevolg rekening moeten houden met de harmonisering die zich op sectoraal vlak afspeelt. Wanneer de sectoren het onderhandelde harmoniseringstraject hebben  uitgevoerd, zullen de ondernemingen die een pensioenplan hebben dit moeten aanpassen.

De pas begonnen periode is dus een periode die synoniem is met analyses, vergelijkingen, onderhandelingen en beslissingen.