Nieuwe barema’s bedrijfsvoorheffing voor 2024

Van 

De barema’s en berekeningsregels voor de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 2024 zijn gekend. In het oog springende wijzigingen zijn de afschaffing van een door de werknemer aan zijn werkgever voor te leggen verklaring op eer om reeds een fiscale vrijstelling te kunnen genieten op betaalde verplaatsingsvergoedingen woon-werkverkeer en de afschaffing van de vermindering voor een alleenstaande.


De barema’s en berekeningsregels voor 2024 zijn verschenen in het Belgisch Staatsblad. Zij kunnen ook geraadpleegd worden op de website van de FOD Financiën. Naast de gebruikelijke indexering van de bedragen zijn er de volgende wijzigingen te noteren.

1. Vrijstelling vergoedingen woon-werkverkeer

Alleen de werknemers die gekozen hebben voor de forfaitaire aftrek van beroepskosten in hun aangifte van de personenbelasting kunnen een fiscale vrijstelling genieten op ontvangen vergoedingen voor woon-werkverkeer.

In tegenstelling tot de voorgaande jaren moet de werknemer niet meer aan zijn werkgever schriftelijk bevestigen dat hij bij de aangifte van zijn inkomsten voor het betrokken jaar geen aanspraak zal maken op zijn werkelijke beroepskosten om de werkgever toe te laten bij de berekening van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing rekening te houden met de volgende vrijstellingen om de verschuldigde bedrijfsvoorheffing te bepalen:

  • de werknemer gebruikt het openbaar gemeenschappelijk vervoer : Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoedingen betrekking hebben op de betaling of terugbetaling van kosten voor woon-werkverplaatsingen met één of meerdere openbare gemeenschappelijke vervoermiddelen, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld;
  • de werknemer gebruikt het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer : Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoeding betrekking heeft op woon-werkverplaatsingen met het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld in de mate dat die vergoeding de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand niet overschrijdt;
  • nieuw vanaf 2024, de werknemer gebruikt zijn fiets : een bedrag van 0,35 EUR per werkelijk afgelegde kilometer met de fiets (en dit zowel voor de heen- als de terugreis) met een maximumbedrag van 2.500 EUR per jaar mag vrijgesteld worden;
  • in de andere gevallen mag een bedrag van maximum 40,80 EUR per maand worden vrijgesteld.

Indien de werknemer toch zou kiezen voor de aftrek van zijn werkelijke beroepskosten en dit mededeelt aan zijn werkgever dan mag de werkgever de vrijstelling niet toepassen.

2. Afrondingsregel

In de plaats van bij elke stap de afrondingsregel te vermelden, wordt dit nu vermeld op één plaats en geldt deze afrondingsregel bij elke stap. Alle bedragen worden namelijk in elke stap afgerond tot de hogere of lagere cent, naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt.

3. Geen aftrek meer van buitengewone beroepskosten voor bepaalde categorieën van belastingplichtigen

Om het jaarlijks netto belastbaar bedrag vast te stellen mag van het jaarlijks bruto belastbaar bedrag  geen aftrek meer gedaan worden van de volgende buitengewone beroepskosten voor bepaalde categorieën van belastingplichtigen:

  • 10 % voor artiesten die door de werkgever worden gekleed of die geen speciale kledingkosten hebben;
  • 30 % voor artiesten die alle kosten dragen, met inbegrip van speciale kledingkosten;
  • 40 % voor artiesten die de last hebben van dieren waarmee zij werken of van toestellen of installaties die omvangrijk reisgoed vereisen.

4. Tijdelijke verhoging van het maximumbedrag aan netto bestaansmiddelen voor kinderen ten laste

Het maximumbedrag aan netto bestaansmiddelen waarover een kind een ten laste mag beschikken, stijgt tijdelijk voor de aanslagjaren 2024 (inkomstenjaar 2023) en 2025 (inkomstenjaar 2024). Het maximumbedrag netto bestaansmiddelen wordt gelijkgeschakeld voor alle kinderen ten laste op het hoogste, bestaande maximumbedrag voor inkomstenjaar 2024 (aanslagjaar 2025): 7.290 EUR.Deze tijdelijke verhoging is voorzien door de wet van 22 december 2023 houdende diverse bepalingen (BS van 29 december 2023).

5. geen vermindering meer van de jaarlijkse basisbelasting voor een alleenstaande

De bedrijfsvoorheffing op maandelijkse bezoldigingen van werknemers (met inbegrip van de sportbeoefenaars) en bedrijfsleiders en maandelijkse pensioenen wordt sinds 2023 niet meer berekend op basis van maandelijkse schalen. Voortaan wordt de sleutelformule gebruikt. Die kan ook geraadpleegd worden op de website van de FOD Financiën.

Volgens deze sleutelformule wordt de bedrijfsvoorheffing op voornoemde vergoedingen berekend als volgt :

  • het maandelijks belastbaar bedrag wordt omgerekend naar een jaarlijks bruto belastbaar bedrag;
  • dit jaarlijks bruto belastbaar bedrag wordt verminderd met forfaitaire beroepskosten om te komen tot een jaarlijks netto belastbaar bedrag;
  • op dit jaarlijks netto belastbaar bedrag wordt de basisbelasting berekend met aftrek van verminderingen voor gezinslasten;
  • het bekomen resultaat wordt omgerekend naar een maandelijkse bedrijfsvoorheffing die op zijn beurt nog kan verminderd worden met bepaalde verminderingen.

Vanaf 2024 is er geen vermindering van het jaarlijks netto belastbaar bedrag meer voorzien voor de alleenstaande (in 2023 bedroeg dit 144 €) tenzij hij gehandicapt is.

6. Vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor studenten

Ook in 2024 wordt het contingent van 475 uren tijdens dewelke een werkgever een student aan de lagere solidariteitsbijdrage kan tewerkstellen, verhoogd naar 600 arbeidsuren.

Ook voor de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing van het loon betaald aan studenten maakt men voortaan gebruik van een contingent van 600 in plaats van 475 uren.

Er is voor 2024 dus geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend aan de studenten die:

  • tewerkgesteld zijn in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten;
  • gedurende 600 aangegeven uren studentenarbeid per kalenderjaar;
  • en die overeenkomstig de wettelijke bepalingen niet onderworpen zijn aan de gewone socialezekerheidsbijdragen.

7. Sportbeoefenaars

Sinds het inkomstenjaar 2022 is de leeftijd die een sportbeoefenaar niet mag bereiken opdat zijn bezoldiging tot een bepaald plafond belast wordt aan 16,5%, verlaagd van 26 naar 23 jaar. Er geldt wel een overgangsregeling voor de jonge sportbeoefenaars die op 1 januari 2023 23, 24 of 25 jaar oud zijn. Zij zullen op hun bezoldigingen het belastingregime van 16,5% blijven genieten tot het jaar waarin zij 26 jaar oud worden.

Deze regeling geldt ook voor de in te houden bedrijfsvoorheffing:

  • als de sportbeoefenaar op 1 januari 2025 nog geen 23 jaar oud of hij is op die datum 25 jaar oud is, dan zal de bedrijfsvoorheffing het belastingregime van 16,5% volgen, dat is een bedrijfsvoorheffing van 16,66%;
  • als de sportbeoefenaar op 1 januari 2025 23 of 24 jaar oud is of de leeftijd van 26 jaar heeft bereikt, dan zal de bedrijfsvoorheffing het belastingregime van 33,30% volgen als de sportinkomsten bijkomstig zijn ten aanzien van de andere beroepsinkomsten, dat is een bedrijfsvoorheffing van 33,31%.

8. Inwerkingtreding

De nieuwe barema’s zijn van toepassing op de vanaf 1 januari 2024 betaalde of toegekende bezoldigingen.

Bron: Koninklijk besluit van 11 december 2023 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing (BS van 15 december 2023)