Terugvordering bedrijfsvoorheffing: ingekorte verjaringstermijn

Van 

Voor terugvorderingen van bedrijfsvoorheffing op basis van een doorstortingsvrijstelling geldt vanaf 1 juli 2022 een verjaringstermijn van drie jaar. Voor de terugvordering van bedrijfsvoorheffing op basis van een andere rechtsgrond blijft de bestaande verjaringstermijn gelden.


Samenvatting

  • Voor terugvorderingen van bedrijfsvoorheffing gebaseerd op een retroactieve toepassing van één van de regelingen van gedeeltelijke doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing geldt vanaf 1 juli 2022 een afwijkende verjaringstermijn: de verjaring treedt in drie jaar gerekend vanaf één januari van het jaar volgend op het jaar waarin de betrokken bedrijfsvoorheffing aan de fiscus verschuldigd was.
  • Voor terugvorderingen van bedrijfsvoorheffing gebaseerd op een andere rechtsgrond wijzigt de verjaringstermijn niet.
  • Er wijzigt evenmin niets aan de mogelijkheid om aangiften van bedrijfsvoorheffing uit het verleden te wijzigen. Die mogelijkheid blijft dus behouden tot en met augustus van het jaar volgend op het jaar van de initiële aangifte.

1. Situering

De fiscale wetgeving kent een aantal patronale lastenverlagingen die gerealiseerd worden door middel van een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Hierbij moet de werkgever een deel van de bedrijfsvoorheffing die hij inhield op de bezoldiging van de betrokken werknemers niet doorstorten aan de fiscus. De werknemer zelf ziet en voelt niets van deze operatie. Voor hem en zijn belastingaangifte is het alsof de fiscus de ingehouden bedrijfsvoorheffing wel integraal ontving.
De meeste gekende regelingen zijn de doorstortingsvrijstellingsregelingen voor ploegen- & nachtarbeid, voor werken in onroerende staat, voor overuren, voor wetenschappelijk onderzoek, voor betaalde sportbeoefenaars en voor investeringen in steunzones.

Het gebeurt dat een werkgever laattijdig vaststelt dat hij reeds in het verleden één van deze lastenverlagingen kon toepassen, met aansluitend uiteraard de wens om die lastenverlaging alsnog retroactief te genieten.

Voor de aangiften van de bedrijfsvoorheffing uit het recente verleden kan dit in principe gerealiseerd worden op eenvoudige wijze, door een wijziging van de initiële aangiften van de bedrijfsvoorheffing van de betrokken perioden. Dit kan nog tot en met augustus van het jaar volgend op het jaar van de te wijzigen aangifte. Voorbeeld: tot en met augustus 2022 kan men de aangiften van bedrijfsvoorheffing uit 2021 aanpassen. Wil de werkgever bedrijfsvoorheffing terugvragen voor aangiften verder terug in de tijd, dan moet hij de fiscus hiertoe expliciet verzoeken. Vandaag kan de werkgever hierbij bedrijfsvoorheffing terugvragen tot en met de vier voorgaande kalenderjaren. Aan die verjaringstermijn werd nu gesleuteld.

2. Vanaf 1 juli 2022: verjaringstermijn naar drie jaar

Voor de bedrijfsvoorheffing die niet meer geregulariseerd kan worden door een wijziging van de aangifte moet de werkgever vandaag bij de FOD Financiën een vordering instellen binnen de vijf jaar gerekend van de eerste januari van het jaar waarin de betrokken bedrijfsvoorheffing doorgestort werd (artikel 368 Wetboek van de Inkomstenbelasting).
Een werkgever die in april 2022 een vordering instelt kan bijgevolg bedrijfsvoorheffing terugvragen die hij in 2018 of later stortte aan de FOD.

Deze termijn wijzigt voor terugvorderingen die op 1 juli 2022 of later worden ingesteld EN die daarenboven gebaseerd zijn op één van de doorstortingsvrijstellingen. In die situatie treedt de verjaring reeds in drie jaar gerekend vanaf 1 januari van het jaar volgend op jaar waarin de betrokken bedrijfsvoorheffing verschuldigd was aan de fiscus.
De werkgever die bijvoorbeeld op 1 augustus 2022 retroactief de toepassing van één van de doorstortingsvrijstellingen wenst en hierbij reeds gestorte bedrijfsvoorheffing terug wilt vragen bij de fiscus, kan dit slechts doen voor de bedrijfsvoorheffing die hij in 2019 of later verschuldigd was.

Voor terugvorderingen van bedrijfsvoorheffing op basis van een andere reden, dus niet ingevolge een retroactieve toepassing van één van de regelingen van gedeeltelijke doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorheffing, wijzigt de verjaringstermijn niet.

In de marge: de wetgever aligneerde ook de aanslag- en onderzoekstermijn voor de fiscus met de nieuwe verjaringstermijn. Deze termijnen stemmen overeen met de nieuwe  verjaringstermijn, verlengd met zes maanden. Op deze wijze kan de FOD Financiën deze vorderingen grondiger onderzoeken.

3. Geen wijziging vereenvoudigen procedure (= wijziging van de initiële aangifte)

Zoals reeds meegegeven kan men aangiften van bedrijfsvoorheffing nog wijzigen tot en met augustus van het jaar volgend op het jaar van de initiële aangifte. Deze mogelijkheid geldt niet alleen om vergetelheden recht te zetten maar kan men ook gebruiken om retroactief een doorstortingsvrijstelling toe te passen.
Stelt een werkgever bijvoorbeeld nu vast dat hij in 2021 voldeed aan de voorwaarden om de doorstortingsvrijstelling voor ploegenarbeid toe te passen, dan kan deze lastenverlaging nog tot en met augustus 2022 op eenvoudige wijze gerealiseerd worden door wijzigingen van de aangiften van 2021.

Aan deze vereenvoudigde procedure wijzigt niets, dus ook niet het scharniermoment van 31 augustus.

4. Herinnering: bewijslast ligt bij de werkgever

Om een doorstortingsvrijstelling te genieten moet de werkgever in staat zijn om te bewijzen dat alle voorwaarden hiertoe vervuld zijn.

Verzoekt een werkgever de FOD Financiën voor een terugbetaling, dan leert onze anekdotische ervaring dat de FOD Financiën veelal uitvoerig stavingstukken vraagt ter verificatie van de te vervullen voorwaarden.

 

Bron: Wet van 28 maart 2022 houdende verlaging van lasten op arbeid, B.S. 31 maart 2022