2201 21 Brugpensioen

Paritair (sub-)Comité nr.:
139.00.00-00.00

Bijwerking: 15/05/1996
Geldig vanaf: 01/04/1975

In het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart werd op 13 november 1975 een collectieve arbeidsovereen-komst gesloten betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden en werksters. Zij werd algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van 15 april 1976 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 7 mei 1976.

De bepalingen van artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst aangevuld door de CAO van 18 maart 1987 (KB van 12 april 1988; BS van 29 april 1988), verlengd of gepreciseerd door de CAO's van:

·       7 december 1988 (KB van 12 juni 1989; BS van 11 juli 1989);

·       22 november 1990 en 25 juni 1991 (KB van 19 augustus 1992, BS van 9 oktober 1992) en

·       7 juni 1993 (KB van 13 februari 1996; BS van 10 april 1996)

worden opnieuw verlengd van 1 januari 1995 tot 31 december 1997 door de CAO van 22 december 1994 (KB van 22 januari 1996; BS 10 april 1996).

Wij geven U hierna de integrale tekst van de CAO van 13 november 1975 en vervolgens een uitgebreide commentaar.

Voor de toepassing van het brugpensioen dient men bovendien rekening te houden met het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brug-pensioen, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 11 december 1992. Wij verwijzen hiervoor naar onze interprofessionele documentatie nr. 355.

Wij vestigen er uw aandacht op dat de onderstaande reglementering slechts van toepassing is voor zover aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

a)     de werknemers moeten na 31 augustus 1990 van hun ontslag in kennis zijn gesteld;

b)    het brugpensioen moet zijn ingegaan na 31 december 1992.

 

A. Tekst CAO 13 november 1975

Artikel 1

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen welke onder het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart ressorteren.

 

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde werklieden en werksters hebben recht, vanaf 1 april 1975 ten laste van de werkgever en vanaf 1 januari 1976 ten laste van het "Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart", op een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden en werksters indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

1°    na de leeftijd van 60 jaar voor de werklieden en 55 jaar voor de werksters te hebben bereikt, zijn ontslagen, behalve om dringende redenen;

2°    recht hebben op werkloosheidsuitkeringen.

In afwijking van het bepaalde sub 1°, kan de aanvullende vergoeding vanaf 1 januari 1987 aan de werkman worden toegekend vanaf de leeftijd van 58 jaar.

 

Artikel 3

Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering.

 

Artikel 4

Het netto-referteloon is gelijk aan het bruto-maandloon begrensd tot 37.925 fr. en verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.

De grens van 37.925 fr. is gekoppeld aan het indexcijfer 134,52; zij is gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de modaliteiten welke van toepassing zijn op de bezoldigings-grenzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 (BS van 20 augustus 1971). Deze grens wordt op 1 januari van elk jaar door het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart herzien, rekening houdend met de ontwikkeling van de regelingslonen.

Het netto-referteloon wordt tot het hogere honderdtal afgerond.

 

Artikel 5

§1        Het brutoloon omvat de contractuele premies welke rechtstreeks zijn gebonden aan de door de werk-lieden of werksters verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt.

Het omvat ook de voordelen in natura welke aan inhoudingen voor sociale zekerheid zijn onderworpen.

Daarentegen worden de premies of vergoedingen, welke als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen.

§2        Voor de per maand betaalde werkman of werkster wordt het loon verkregen voor de in navolgende §6 bepaalde refertemaand, als brutoloon beschouwd.

§3        Voor de werkman of werkster die niet per maand worden betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon.

Het normale uurloon wordt bekomen door het lonen voor de normale arbeidsprestaties van de referte-maand te delen door het aantal tijdens deze periode volbrachte normale arbeidsuren. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren bepaald bij de wekelijkse arbeids-regeling van de werkman of werkster; dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon.

§4        Het brutoloon van een werkman of werkster die gedurende de ganse refertemaand niet hebben gewerkt, wordt berekend alsof zij aanwezig zijn geweest op alle arbeidsdagen welke in de beschouwde maand vallen.

Indien een werkman of werkster, krachtens de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, slechts gedurende een gedeelte van de refertemaand moeten werken en zij al die tijd niet hebben gewerkt, wordt hun brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in hun arbeidsovereenkomst is vastgesteld.

§5        Het door de werkman of werkster verdiende brutoloon, ongeacht of het per maand of anders wordt betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal van de contractuele premies en van de veranderlijke beloning waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door deze werkman of werkster in de loop van de twaalf maanden welke aan het ontslag voorafgaan, afzonderlijk werden ontvangen.

§6        Naar aanleiding van het in artikel 8 voorziene overleg, wordt in gemeen akkoord beslist met welke refertemaand rekening moet worden gehouden.

Indien geen refertemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand, welke de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen.

 

Artikel 6

Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoeding wordt gebonden aan de ontwikkeling van het index-cijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten welke van toepassing zijn op de werkloosheids-uitkeringen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 (BS  van 20 augustus 1971).

Het bedrag van deze vergoeding wordt daarenboven elk jaar op 1 januari door het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart herzien, in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen.

Voor de werklieden en werksters die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden, wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop de werknemer in het stelsel treedt; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing.

 

Artikel 7

De aanvullende vergoeding mag niet worden gecumuleerd met andere wegens afdanking verleende speciale vergoedingen of toeslagen, welke worden toegekend krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen. De werkman of werkster, die onder de in artikel 2 voorziene voorwaarden worden ontslagen, moeten de eerst uit deze bepalingen voortvloeiende rechten uitputten, alvorens aanspraak te kunnen maken op de in artikel 3 voorziene aanvullende vergoeding.

Het in het voorgaand lid geformuleerde verbod van cumulatie is niet van toepassing op de sluitings-vergoedingen voorzien in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen.

De wegens ontslag verleende speciale vergoedingen of voordelen, toegekend krachtens op het niveau van de sector of op andere niveaus gesloten collectieve overeenkomsten, worden verrekend op het in artikel 3 bedoelde bedrag.

 

Artikel 8

Vooraleer een of meerdere werklieden of werksters, bedoeld bij artikel 2, te ontslaan, pleegt de werkgever overleg met de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, met de syndicale afvaardiging. Onverminderd de bepalingen van de collectieve overeenkomst nr. 9 gesloten op 9 maart 1972 in de Nationale Arbeidsraad tot coördinatie van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 september 1972, inzonderheid van artikel 12, heeft deze beraadslaging tot doel in gemeen overleg te beslissen of, afgezien van de in de onderneming van kracht zijnde afdankingscriteria, werknemers die aan het in artikel 2 bepaalde leeftijdscriterium voldoen, bij voorrang kunnen worden ontslagen en derhalve het voordeel van de aanvullende regeling kunnen genieten.

Bij ontstentenis van ondernemingsraad of van syndicale afvaardiging, heeft dit overleg plaats met de vertegen-woordigers van de representatieve werknemersorganisaties of, bij ontstentenis, met de werknemers van de onderneming.

Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen, nodigt de werkgever daarenboven de betrokken werknemer bij aangetekende brief uit tot een onderhoud tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming. Dit onderhoud heeft tot doel aan de werknemer de gelegenheid te geven zijn bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag kenbaar te maken. Overeenkomstig de collectieve overeenkomst nr. 5, gesloten op 24 mei 1971 in de Nationale Arbeidsraad betreffende het statuut van de syndicale afvaardigingen van het personeel der ondernemingen, inzonderheid artikel 13, kan de werknemer zich bij dit onderhoud laten bijstaan door zijn syndicale afgevaardigde. De opzegging kan ten vroegste gebeuren de tweede werkdag na de dag waarop dit onderhoud was voorzien.

De ontslagen werknemers hebben de mogelijkheid de aanvullende regeling te aanvaarden of deze te weigeren en derhalve deel uit te maken van een arbeidsreserve.

 

Artikel 9

Het bedrag van de bijdragen van de werkgevers ter financiering van de aanvullende vergoeding en de daaruit voortvloeiende administratiekosten wordt vastgesteld door het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart door middel van een algemeen verbindend te verklaren collectieve arbeidsovereenkomst.

 

Artikel 10

Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor onbepaalde tijd en heeft uitwerking met ingang van 1 april 1975.

De overeenkomst is eveneens van toepassing op de werklieden en werksters die worden ontslagen voor de eerste januari 1975 en waarvan de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen na deze datum een einde heeft genomen, voor zover de opzeggingstermijn ten vroegste op 1 oktober 1974 is ingegaan.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd hetzij door de groep van de werkgevers, hetzij door de groep van de werknemersvertegenwoordigers welke deel uitmaken van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, mits naleving van een opzeggingstermijn van zes maanden te rekenen van de eerste van de maand welke volgt op deze waarin de opzegging werd gedaan. De opzegging geschiedt door een aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité en aan de in dit comité vertegenwoordigde orga-nisaties.

 

B. Commentaar

1. Leeftijdsvoorwaarden

Wanneer een arbeider (arbeidster) ontslagen wordt door zijn (haar) werkgever kan hij (zij) het brugpensioen genieten op voorwaarde dat hij (zij) de leeftijd van minstens 58 jaar (55 jaar) bereikt op het ogenblik dat de arbeidsovereenkomst werkelijk wordt beëindigd. Bovendien moet hij (zij) deze leeftijd bereiken uiterlijk op 31 december 1997. Voor zover deze dubbele voorwaarde vervuld is, mag de opzeggingstermijn een einde nemen na 31 december 1997.

2. Anciënniteitsvoorwaarden

Ingevolge het KB van 7 december 1992 dient de arbeider die het brugpensioen wil genieten het bewijs te leveren van minstens 25 jaar loondienst.

Ingevolge het KB van 7 december 1992 dient de arbeidster die het brugpensioen wil genieten het bewijs te leveren van minstens 33 jaar loondienst.

3. Vervanging van de bruggepensioneerde

In toepassing van het KB van 7 december 1992 moet de bruggepensioneerde werknemer verplicht vervangen worden door één of twee uitkeringsgerechtigde volledige werkloze(n) of hiermee gelijkgestelde werknemers. De vervanging moet plaatsvinden in de periode die zich uitstrekt vanaf de eerste dag van de vierde maand die de maand voorafgaat waarin het brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt, tot de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand gedurende welke het brugpensioen een aanvang neemt. De vervanger moet in dienst worden gehouden gedurende de eerste 36 maanden die volgen op zijn indienstneming. Slechts in bepaalde gevallen kan een afwijking van de vervangingsplicht worden toegestaan.

Voor de hoedanigheid van de vervanger, de modaliteiten inzake de vervangingsplicht en de mogelijke afwijkingen, zie onze interprofessionele documentatie nr. 355.

4. Aanvullende vergoeding

Naast de werkloosheidsuitkeringen geniet de bruggepensioneerde een aanvullende vergoeding. Deze aan-vullende vergoeding is ten laste van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart.

Zij is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering (zie onze interprofessionele documentatie nr. 355).

 

 


Historiek
01/04/1975 31/12/2999 2201 21 Brugpensioen
01/01/2012 31/12/2014 2201 Historiek SWT 58 jaar – Kliksysteem
01/01/2011 31/12/2011 2201 2101 Brugpensioen op 58 jaar - lange loopbaan
01/01/2009 31/12/2010 2201 21 Brugpensioen
01/01/2007 31/12/2008 2201 21 Brugpensioen
01/01/2005 31/12/2006 2201 21 Brugpensioen
01/04/1975 31/12/2004 2201 21 Brugpensioen