4304 Vormings- en tewerkstellingsakkoord

Paritair (sub-)Comité nr.:
218.00.00-00.00

Bijwerking: 05/11/1999
Geldig vanaf: 01/01/1999
Geldig tot: 31/12/2001

 

Een arbeidsovereenkomst van 5 mei 1999 betreffende vorming en tewerkstelling werd in het Aanvullend Paritair Comité voor bedienden (ANPCB) afgesloten.

Ze werd algemeen verbindend verklaard door een koninklijk besluit van 10 februari 2000 verschenen in het Belgisch Staatsblad van 7 maart 2000.

Wij geven U hierna de tekst van de CAO 1999-2000 vervolledigd met een commentaar.

 

Artikel 1

De ondertekenende sociale partners van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden willen, binnen dit sectoraal kader, uitvoering geven aan het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998.

De partijen sluiten daartoe een tewerkstellings- en vormingsakkoord in het kader van de sectie 4 - Hoofdstuk II van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Artikel 2

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en bedienden van de ondernemingen, die tot de bevoegdheid behoren van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden.

Artikel 3

Behoudens de bepalingen inzake vorming (hoofdstuk II) en conventioneel brugpensioen (hoofdstuk VI) heeft deze collectieve arbeidsovereenkomst uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000.

De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst inzake vorming (hoofdstuk II) en conventioneel brugpensioen (hoofdstuk VI) hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en houden op van kracht te zijn op 31 december 2001.

Artikel 4

De werkgevers verbinden er zich toe om gedurende de looptijd van dit hoofdstuk van deze collectieve arbeidsovereenkomst 4 dagen vorming toe te kennen aan de bedienden.  Deze vorming wordt toegekend naar rato van 2 dagen in de periode 1999-2000 en 2 dagen in het jaar 2001.

De deeltijdse bedienden genieten van deze vormingsdagen naar rato van hun deeltijdse prestaties. Het recht op vormingsdagen geldt niet in hoofde van bedienden die in opzeg zijn of de bedienden die zijn aangeworven met een contract van bepaalde duur van 1 jaar of minder.

De vormingsdagen moeten gericht zijn op een verhoging van de professionele kwalificatie van alle bedienden.

Onverminderd de toepassing van het opleidingsplan, zoals voorzien in art. 5 van deze collectieve arbeids­overeen­komst, heeft de vorming betrekking op het vormingsaanbod van Centrum voor de Vorming van Bedienden van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de Bedienden (hierna CEVORA genoemd) of op een door CEVORA erkende opleiding (Onderwijs Sociale Promotie (OSP), Enseignement de Promotion Sociale (ESP); Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen (VIZO); Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB), Office Régional de la Formation Professionnelle et de l'Emploi (FOREM); Institut pour la Formation dans les Petites et Moyennes Entreprises (IFPME); Office Régional Bruxellois de l'Emploi (ORBEM); Bruxelles Formation en commerciële instellingen) of op een in de onderneming of in de sector georganiseerd vormingsaanbod.

De werkgever heeft de verantwoordelijkheid om de vormingsdagen aan te bieden tijdens de werkuren.  Indien de vorming plaatsvindt buiten de arbeidstijd, moet de werkgever een gelijke compensatie in arbeidstijd voorzien

Onverminderd de toepassing van het opleidingsplan, zoals bepaald in het art. 5 van deze collectieve arbeidsovereenkomst moet de bediende, indien de werkgever geen vormingsdagen heeft aangeboden vóór 31 december 2000, schriftelijk en dit vóór 31 maart 2001, de vormingsdagen aanvragen bij de werkgever.  Wanneer de werkgever geen of een onvoldoende aantal vormingsdagen heeft aangeboden en niet is ingegaan op de schriftelijke vraag van de werknemer, dan worden de niet toegekende vormingsdagen opgenomen door de werknemer onder de vorm van betaald verlof en als dusdanig behandeld.

Artikel 5

De modaliteiten van het recht op vorming zoals voorzien in art. 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen in de onderneming als volgt worden vastgelegd.

§1        In ondernemingen met syndicale delegatie

             1)  In ondernemingen met een syndicale afvaardiging voor bedienden kan een bedrijfseigen opleidings­plan worden overeengekomen.  Dit moet uiterlijk gebeuren vóór 31 december 1999.  Het plan moet de instemming krijgen van de meerderheid van de leden van de syndicale delegatie.

                   In het opleidingsplan kan de inhoud, de doelgroep en alle andere modaliteiten van de vorming volledig autonoom worden vastgelegd. Deze kan specifieke regels bevatten voor het geval de werkgever de vormingsplicht niet nakomt.

                   In geval van akkoord over dit bedrijfseigen opleidingsplan kan onder meer worden overeengekomen dat de 4 vormingsdagen opeenvolgend worden genomen.  Daarenboven kan de vorming vastgelegd worden op bepaalde tijdstippen en kan het vormingskrediet worden overgedragen op sommige bedienden.

                   Het opleidingsplan wordt vóór 31 december 1999 geregistreerd bij het Sociaal Fonds opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 28 februari 1975 houdende oprichting van zijn statuten (hierna Sociaal Fonds genoemd).  De registratie gebeurt op basis van het formulier in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

             2)  In de ondernemingen met een syndicale delegatie waar geen bedrijfseigen opleidingsplan kan worden gesloten vóór 31 december 1999 kunnen de vormingsdagen alleen in hoofde van de bedienden worden geglobaliseerd. Dit betekent dat de vormingsdagen in een opeenvolgende periode van 4 dagen kunnen worden toegekend. Er kan geen afspraak gemaakt worden betreffende de overdracht van de vormingsdagen op andere bedienden.

                   De bedrijven met syndicale afvaardiging maar zonder bedrijfseigen opleidingsplan kunnen toetreden tot het suppletief opleidingsplan uiterlijk per 31 maart 2000.

§2        In de ondernemingen zonder syndicale delegatie

             Voor de ondernemingen zonder syndicale delegatie wordt de mogelijkheid geboden om toe te treden tot een suppletief opleidingsplan dat opgesteld wordt door de Raad van Bestuur van CEVORA en opgenomen in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

             De onderneming kan de vormingsdagen in hoofde van de bediende globaliseren. De vormingsdagen kunnen echter slechts ten belope van de helft van het totaal aantal vormingsdagen worden geglobaliseerd over het geheel van het bediendepersoneel en dus overgedragen worden op andere bedienden.

             De bedrijven zonder syndicale afvaardiging kunnen hun toetreding laten registreren bij het Sociaal Fonds uiterlijk per 31 december 1999 volgens het formulier opgenomen in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Artikel 6

De bedrijven met een geregistreerd opleidingsplan genieten van een trekkingsrecht ten laste van CEVORA voor de ontwikkeling van hun vormingsinitiatieven. De modaliteiten van dit trekkingsrecht worden vastgelegd door het Sociaal Fonds.

Artikel 7

De bepalingen van dit hoofdstuk zullen vanaf 1 januari 2001 het voorwerp uitmaken van een evaluatie binnen de Raad van Bestuur van CEVORA.

Artikel 8

Met ingang van 1 juli 2000 wordt het art. 4 §1 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1989 gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 augustus 1990 en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 augustus 1990, vervangen door de volgende bepalingen:

§1        De minimumlonen per categorie van het voltijds tewerkgesteld personeel worden per 1 juli 2000 vastgelegd:

             a)  volgens schaal I, opgenomen in bijlage 4 van deze CAO, vanaf het eerste jaar van de indiensttreding,

             b)  volgens schaal II, opgenomen in bijlage 5 van deze CAO voor de bedienden die sinds 3 jaar in dezelfde onderneming in dezelfde ANPCB-categorie werkzaam zijn.

             De overgang van de ene loonschaal naar de andere gebeurt in de maand die volgt op die waarin de bediende aan de toekenningsvoorwaarden voldoet.

             De toepassing van de loonschalen heeft alleen betrekking op de minimumlonen van de bedienden, die ook aan de toekenningsvoorwaarden voldoen, en kan geen invloed hebben op de lonen van de bedienden die boven deze minima worden betaald.

             De hierboven vermelde loonschalen staan tegenover de spilindex 102,56 - stabilisatieschijf 100,54 tot 104,61 (basis 1996 = 100) - lonen aan 100 %.

Artikel 9

In de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 29 mei 1989 wordt het artikel 4, §3 en §4 vervangen door de volgende bepalingen:

"Art. 4, §3 - De bedienden ontvangen per 1 januari 2000 een reële loonsverhoging van 1,5 % met een maximum van 1.400 BEF/maand.

-        De bedienden die effectief een bezoldiging ontvangen, ontvangen per 1 juli een eenmalige premie van 5.000 BEF.

Voor bedienden met een contract van deeltijdse arbeid en voor de bedienden aangeworven in de loop van het jaar wordt de premie van 5.000 BEF toegekend in verhouding tot de prestaties.

Voor de bedienden met een contract van bepaalde duur van één jaar en/of minder of in opzeg, wordt geen premie toegekend.

§4  Onverminderd de toepassing van de op leeftijd en/of anciënniteit gebaseerde barema's die voortvloeien uit een op ondernemingsvlak verworven loonschaal, zijn de voordelen bepaald in de vorige paragraaf niet van toepassing voor de bedienden die tijdens de looptijd van de huidige overeenkomst, volgens bedrijfseigen modaliteiten effectieve verhogingen van het loon en/of andere voordelen toegekend krijgen die ten minste gelijkwaardig zijn aan deze hierboven vermeld.

      Deze verhogingen en/of voordelen van welke aard ook zijn per bediende voor hun brutowaarde aan te rekenen op de voordelen bepaald door huidige overeenkomst.

      Indien de voordelen van welke aard ook niet op hun brutowaarde kunnen geschat en/of niet voor elke werknemer afzonderlijk kunnen worden berekend, kunnen zij worden aangerekend op de verplichtingen van §1 supra, op voorwaarde dat:

      1)  in de onderneming met een vakbondsafvaardiging een CAO gesloten wordt met alle vakbondsorganisaties die in de vakbondsafvaardiging vertegenwoordigd zijn en

      2)  in de andere ondernemingen een CAO ter goedkeuring aan het paritair comité wordt voorgelegd."

Artikel 10

De partijen verbinden er zich toe om in coherentie met de regionaal-communautaire initiatieven - o.m. door het afsluiten van convenanten - volgende doelstelling ter bevordering van tewerkstelling en vorming van werkzoekenden te verwezenlijken:

1)  aan 1.000 werklozen behorende tot de risicogroepen zal via CEVORA ofwel een opleiding/trajectbegeleiding of plaatsing aangeboden worden in het kader van de regionaal-communautaire of federale tewerkstellings­maatregelen;

2)  aan 2.000 werkzoekenden zal via CEVORA een specifiek aanbod worden gericht om de knelpuntberoepen in de sector te kunnen invullen;

3)  een leercomité zal worden opgericht.

Artikel 11

Artikel 4 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juni 1997, gesloten in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden, tot oprichting van een Fonds voor Bestaanszekerheid en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 augustus 1998, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 oktober 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A.   De bepaling vervat in artikel 4, 1°, betreffende de bijdragen van de werkgevers voor het derde kwartaal 1997 tot en met het vierde kwartaal 1998 wordt geschrapt.

B.   Aan het artikel 4 wordt een punt 9° toegevoegd dat luidt als volgt:

      "9°  het vergoeden van de bijkomende inspanningen lastens de werkgever ter invulling van de bepalingen van art. 4, 5, 6 en 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1999."

Artikel 12

"Art. 12bis - De bijdrage van de werkgevers voor het Sociaal Fonds nodig voor zijn werking wordt voor het 1ste en 2de kwartaal 1999 vastgelegd op 0,10 %.  Vanaf het 3de kwartaal 1999 tot en met het 4de kwartaal 2001 wordt een bijdrage voorzien van 0,30 % van de brutolonen van de bedienden van de ondernemingen."

Artikel 13

Bedrijven die in het kader van het hoofdstuk II van de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997 van het ANPCB houdende een tewerkstellingsakkoord 1997-1998 opteerden voor minstens 2 van de arbeids­bevorderende maatregelen kunnen hun toetredingsakte verlengen en kiezen om voor de jaren 1999 en 2000 de bepalingen van hoofdstuk II van deze collectieve arbeidsovereenkomst niet toe te passen.

De bedrijven die bij de vorige CAO zijn toegetreden tot de vormingsplicht en deze toetreding wensen te verlengen, worden vrijgesteld van de bepalingen van hoofdstuk II van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot einde 2001.

De tegemoetkomingen van het Sociaal Fonds met betrekking tot loopbaanonderbreking, voorzien in de CAO van 12 mei 1997 worden voor deze hernieuwde toetredingen opnieuw voorzien.

Zij dienen daartoe deze toetredingsakte te registreren bij het Sociaal Fonds uiterlijk op 31 december 1999 volgens het formulier zoals vastgelegd in bijlage 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Enkel loopbaanonderbrekingen die effectief een aanvang nemen ten laatste op 31 december 2000 komen in aanmerking voor tussenkomst.

Artikel 14

De leeftijd van het conventioneel brugpensioen wordt vastgesteld op 58 jaar.

Het conventioneel brugpensioen geldt enkel voor bedienden met een contract van onbepaalde duur.

Artikel 15

De werkgever kan, voor de bedienden die uiterlijk op 2 januari 2002 werden bruggepensioneerd op 58 jaar of op 59 jaar, ten laste van het Sociaal Fonds gedurende één jaar de terugbetaling verkrijgen van de aanvullende vergoeding van de bruggepensioneerde.

De terugbetaling van de aanvullende vergoeding wordt beperkt tot het bedrag dat bepaald is in collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Artikel 16

Een werkgroep binnen het paritair comité wordt opgericht teneinde de functieclassificatie zoals voorzien in de CAO van 29 mei 1989 aan te passen en te moderniseren in de richting van een meer analytisch systeem. Gezocht moet worden naar mogelijkheden om inzonderheid de vorming een belangrijkere rol te laten spelen in de functieclassificaties en de daaraan vastgekoppelde loonschalen.

De werkgroep kan zich laten begeleiden door externe experts.

De werkgroep brengt daartoe voor het eind van het jaar 2000 een rapport uit bij het paritair comité.

Artikel 17

Een werkgroep wordt voor de duurtijd van de collectieve arbeidsovereenkomst (2 jaar) binnen het paritair comité opgericht met als opdracht een rapport uit te brengen over technische aanpassingen aan de teksten van de CAO's voor te stellen teneinde de toepassing van de diverse CAO's te vereenvoudigen.

Artikel 18 - Sociale vrede

De vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden verbinden zich ertoe om, tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst geen bijkomende eisen te stellen in het paritair comité en in de ondernemingen met betrekking tot de in deze overeenkomst opgenomen materies.

 

 

Hoe wordt de tewerkstelling in de nieuwe CAO van 5 mei 1999 bevorderd?

In de twee vorige CAO’s (12 mei 1997 en 19 mei 1995) bestond de aanmoediging tot tewerkstelling voornamelijk uit de toepassing op het niveau van het ANPCB van het interprofessioneel stelsel van de « tewerkstellingsakkoorden » dat afgeschaft werd sedert 31 december 1998.

In deze CAO van 5 mei 1999 berust de bevordering van de tewerkstelling nu principieel op de vorming van het personeel.

Voor een uitgediepte analyse en commentaar bij iedere bepaling verwijzen wij naar de betrokken   hoofdstukken (zie onze inhoudstafel in Hfdst. 1).

Het luik “vorming” m.b.t. de tewerkstelling wordt in Hfdst. 48 behandeld.

 


Historiek
01/01/1999 31/12/2001 4304 Vormings- en tewerkstellingsakkoord