Fiscale relance: Nieuwe gunstregeling voor investeringen in ‘steunzones’


67910

Een laatste fiscale maatregel die voorzien werd in de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance is een fiscale gunstregeling voor investeringen in zones in moeilijkheden (de zogeheten ‘steunzones’) die gepaard gaan met nieuwe arbeidsplaatsen. Die fiscale gunstregeling zal bestaan uit een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.

De bedoeling van die maatregel is om regio’s die getroffen werden door collectieve ontslagen of sluitingen van grote firma’s aantrekkelijk te maken voor investeerders, zodat de gevolgen van zulke grote afvloeiingen voor de betrokken regio’s kunnen worden opgevangen.

Een koninklijk besluit van 13 juni 2014 heeft al enkele regels vastgelegd die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze maatregel.

1. ‘Steunzones’

De Gewesten krijgen op basis van de wet de bevoegdheid om, elk voor hun grondgebied, zones in moeilijkheden waarvoor de maatregel eventueel kan worden toegepast voor te stellen aan de Minister van Financiën.

Om als steunzone te kunnen worden aanvaard moet die zone worden gekenmerkt door collectieve ontslagen van werknemers. Het gaat daarbij enkel om collectieve ontslagen die gebeuren met toepassing van de procedure van collectief ontslag zoals voorzien in hoofdstuk VII van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling (informatie- en raadplegingsprocedure). Bovendien moeten die collectieve ontslagen in een periode van drie jaar ten minste 500 werknemers treffen in een of meerdere vestigingen van een of meerdere ondernemingen gelegen in een ononderbroken zone van 20 km² en binnen een cirkel met een straal van maximaal 5 km. Die drempel van 500 ontslagen werknemers kan worden teruggebracht tot 250 indien de totale steunzone die wordt voorgesteld wordt gekenmerkt door een graad van jeugdwerkloosheid die hoger is dan 125 % van het nationale gemiddelde. Ontslagen die betrekking hebben op de persoon van de werknemer worden alleszins al niet meegerekend.

De Gewesten kunnen voorstellen om zo een steunzone in te stellen voor een periode van maximaal zes jaar. Het Gewest heeft een termijn van drie jaar na de kennisgeving van zo’n  collectief ontslag aan de directeur van de subregionale tewerkstellingsdienst om de steunzone voor te stellen aan de bevoegde Minister. Er mag zelfs rekening worden gehouden met de kennisgevingen die hebben plaatsgevonden na 1 juli 2012.

Elk gewest kan slechts voor maximaal vier gevallen van collectieve ontslagen steunzones voorstellen. De steunzones moeten zich binnen een maximale straal van 40 kilometer bevinden van de vestigingen die werden getroffen door de voornoemde collectieve ontslagen. Binnen die straal kan de steunzone wel bestaan uit onderbroken zones. De steunzone mag in totaal een maximale oppervlakte beslaan van 2.000 km² verminderd met de totale oppervlakte van de door het gewest voorgestelde steunzones waarvan de toepassingsperiode nog niet is verstreken en die niet vroegtijdig zijn stopgezet. Het maximaal bevolkingsaantal dat een steunzone mag bevatten mag niet hoger zijn dan 200.000 inwoners verminderd met het totale bevolkingsaantal van de door het gewest voorgestelde steunzones waarvan de toepassingsperiode nog niet is verstreken en die niet vroegtijdig zijn stopgezet.

De door de Gewesten voorgestelde steunzones worden opgenomen in een door de Koning genomen uitvoeringsbesluit en verdeeld in twee groepen:

  1. ‘A groep’: Dit zijn de steunzones of delen van steunzones die binnen de steungebieden vallen die zijn opgenomen op de regionale steunkaart. De regionale steunkaart is een kaart met steungebieden die op sociaal-economisch gebied zijn achtergebleven en beantwoorden aan de voorwaarden in de door de Europese Commissie uitgevaardigde richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen.
  2. ‘B groep’: Dit zijn de steunzones of delen van steunzones die niet binnen de steungebieden vallen die zijn opgenomen op de regionale steunkaart.

2. Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing

Het fiscale voordeel verbonden aan investeringen in zulke steunzones zal dus bestaan uit een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Het gedeelte van de bedrijfsvoorheffing die niet moet worden doorgestort naar de fiscus is vastgesteld op 25 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing.

Het spreekt voor zich dat daar een aantal voorwaarden aan verbonden zullen zijn. Die voorwaarden zullen verschillen naargelang de werkgever al dan niet als een KMO kan worden beschouwd. Jammer genoeg hanteert men hiervoor niet dezelfde definitie als die voor de toepassing van de verhoogde IPA-korting.

2.1. Definitie ‘KMO’

Een KMO wordt door deze wet omschreven als een werkgever die voor het laatste of het voorlaatste afgesloten belastbaar tijdperk en gedurende ten minste twee opeenvolgende belastbare tijdperken een jaargemiddelde van het personeelsbestand in dienst heeft van minder dan 250 personen en waarvan:

  • de jaaromzet exclusief de btw het bedrag van 50 miljoen EUR niet overschrijdt;

of

  • het jaarlijkse balanstotaal het bedrag van 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

Voor de precieze berekening hiervan wordt er verwezen naar het Wetboek van Vennootschappen (art. 15, §2 tot 4).

Indien de vennootschap met één of meer andere vennootschappen verbonden is, worden de criteria "omzet" en "balanstotaal" berekend op geconsolideerde basis. Wat het criterium "personeelsbestand" betreft, wordt het aantal werknemers opgeteld dat door elk van de betrokken verbonden vennootschappen jaarlijks gemiddeld wordt tewerkgesteld.

Indien de werkgever een geassocieerde vennootschap is wordt de controle op de hierboven genoemde criteria uitgevoerd door de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van deze vennootschap te verhogen met de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van de geassocieerde vennootschap vermenigvuldigd met het hoogste percentage van de volgende twee percentages:

  • hetzij het percentage van de stemrechten verbonden aan de deelneming;
  • hetzij het percentage van het kapitaal dat de deelneming vertegenwoordigt.

2.2. Voorwaarden voor KMO’s

Zoals gezegd, is de toepassing van de vrijstelling verbonden aan investeringen in steunzones die gepaard gaan met nieuwe arbeidsplaatsen. We leggen de voorwaarden hier wat verder uit.

a) ‘Investeringen’

De hierboven bedoelde investeringen komen eerst en vooral slechts in aanmerking voor zover er voor die investering gewestelijke steun is verleend. Het moet bovendien een investering in materiële  of immateriële vaste activa betreffen die verband houdt met:

  • hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting;
  • hetzij, de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande inrichting;
  • hetzij, de diversificatie van de productie van een inrichting naar producten die voordien niet in de inrichting werden vervaardigd;
  • hetzij, een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande inrichting.

De investering kan ook betrekking hebben op een overname van materiële of immateriële vaste activa van:

  • hetzij, een inrichting waarvan de derde-werkgever de sluiting van de vestiging heeft aangekondigd (conform de informatie- en raadplegingsprocedure van artikel 66 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling);
  • hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag is opgestart, (zoals bedoeld in artikel 59 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen);
  • hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvan de bevoegde rechtbank een vonnis van faillietverklaring heeft gewezen.

Het mag hierbij niet gaan om een derde-werkgever die verbonden (art. 11 W. Venn.) of geassocieerd (art. 12 W. Venn.) is met de overnemende werkgever.

b) ‘Nieuwe arbeidsplaats’

De hierboven besproken investeringen moeten gepaard gaan met de creatie van een of meerdere nieuwe arbeidsplaatsen. Concreet zegt de wetgever dat de vrijstelling van doorstorting enkel geldt voor een ten gevolge van de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats die wordt ingevuld binnen de termijn van 36 maanden na de voltooiing van de investering.

Een arbeidsplaats wordt slechts als ‘nieuw’ beschouwd indien deze in de betrokken vestiging het totaal aantal werknemers doet verhogen ten opzichte van het gemiddelde aantal werknemers over de twaalf maanden voorafgaand aan de voltooiing van de investering, vermeerderd met de andere door de investering reeds gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen.

Indien er sprake is van een investering via een overname (zie hierboven) worden alle arbeidsplaatsen als nieuw beschouwd.

Uitsluitend de bezoldigingen die ten gevolge van de invulling van deze nieuwe arbeidsplaats binnen de twee jaar vanaf het ogenblik van invulling worden uitbetaald, komen in aanmerking voor deze maatregel.

De werkgever moet het bewijs leveren dat aan bovenstaande voorwaarden voldaan is. Dat bewijs moet ter beschikking gehouden worden van de FOD Financiën. De Koning zal de nadere regels voor dat bewijs nog bepalen.

c) Behoud van de arbeidsplaats

De vrijstelling van doorstorting wordt pas definitief toegestaan nadat de werkgever kan aantonen dat de nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste drie jaren behouden is gebleven. De werkgever moet dat aantonen in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het derde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats werd ingevuld. Er wordt nog een model voor die bijlage opgemaakt.

Indien de werkgever bij het verstrijken van die termijn het behoud van de nieuwe arbeidsplaats gedurende die termijn niet kan bewijzen, wordt de bedrijfsvoorheffing die nog niet werd doorgestort alsnog verschuldigd. Die is dan verschuldigd in het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de driejarige termijn verstreken is.

d) Maximumbedrag van de vrijstelling

De vrijstelling van doorstorting is per werkgever en binnen een periode van 36 maanden beperkt tot een maximum van 7,5 miljoen euro.

e) Cumulverbod

Deze vrijstelling kan niet worden toegepast op bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds toepassing wordt gemaakt van een van de volgende regelingen inzake de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing:

  • de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor overuren;
  • de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor de koopvaardij-, de bagger- en de sleepvaartsector;
  • de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor wetenschappelijk onderzoek;
  • de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor de visserijsector;
  • de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van sportbeoefenaars.

Ze is dus wel cumuleerbaar met de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en/of nachtarbeid en met de algemene en verhoogde IPA-korting.

2.3. Voorwaarden voor niet-KMO’s

Werkgevers die niet aan de definitie van ‘KMO’ voldoen (zie hierboven) kunnen ook van de vrijstelling van doorstorting genieten. De voorwaarden en modaliteiten zijn dezelfde als voor KMO’s, op drie verschillen na. We bespreken hieronder die drie verschillen.

a) ‘Investeringen’

De beoogde investeringen voor niet-KMO’s zijn beperkter dan voor KMO’s. Zo worden niet beoogd:

  • de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande inrichting;
  • een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande inrichting.

Wat betreft overnames van materiële of immateriële vaste activa worden wel dezelfde investeringen als voor KMO’s beoogd.

b) Behoud van de arbeidsplaats

Voor niet-KMO’s wordt de vrijstelling van doorstorting pas definitief nadat de werkgever kan aantonen dat de nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste vijf jaren behouden is gebleven. Hier moet dat bewijs worden geleverd in een bijlage aan de aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het vijfde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats werd ingevuld.

c) Beoogde steunzones

Niet-KMO-werkgevers kunnen maar van de vrijstelling van doorstorting genieten voor zover de door de maatregel beoogde investeringen worden verricht in een inrichting die gelegen is in een (deel van een) steunzone die binnen een steungebieden valt die is opgenomen op de regionale steunkaart. Het gaat dus om investeringen in steunzones die behoren tot de ‘A groep’ (zie hierboven).

2.4. Formaliteiten

Zoals eerder al gezegd moet de werkgever in het derde aanslagjaar dat volgt op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats werd ingevuld een bijlage bij zijn aangifte voegen waarin hij aantoont dat de nieuwe arbeidsplaats gedurende ten minste drie (KMO) of vijf (niet-KMO) jaren behouden is gebleven.

Daarnaast moet de werkgever, alvorens de vrijstelling te kunnen verkrijgen, uiterlijk bij aanvang van de investering een specifiek formulier overleggen waarin de nodige gegevens met betrekking tot de opzet en de financiering van de investering, de verwachte voltooiing van de investering en ook het aantal verwachte bijkomend jobs worden uiteengezet. Dat formulier moet nog door de Koning worden opgesteld.

Indien de periode tussen de indiening van dat formulier en de verwachte voltooiing van de investering met meer dan de helft overschreden wordt, of indien niet wordt aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen betrekking hebben op de investering, zal de vrijstelling van doorstorting niet worden verleend.

2.5. Uitgesloten werkgevers

Werkgevers waarvan de controle over het kapitaal of de stemrechten, individueel of gezamenlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, voor minstens 25 % uitgeoefend wordt door een overheidsinstantie of openbaar lichaam kunnen niet genieten van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor investeringen in steunzones.

Ze kan evenmin worden toegepast door een werkgever:

  • waarvoor een aangifte of vordering tot faillietverklaring is ingesteld of waarvan het beheer van het actief geheel of ten dele is ontnomen zoals voorzien in de artikelen 7 en 8 van de faillissementswet;
  • waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie is geopend zoals bedoeld in artikel 23 van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen;
  • die een ontbonden vennootschap is en zich in staat van vereffening bevindt;
  • waarvan ten gevolge van geleden verlies het netto actief is gedaald tot minder dan de helft van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal en waarbij het geleden verlies in de laatste twaalf maanden vóór de investering waarvan hierboven sprake meer dan een kwart bedraagt van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal.

Daarnaast zijn er ook een aantal sectoren uitgesloten van de toepassing van bovenstaande vrijstelling van doorstorting. Het betreft de investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in een van de volgende sectoren:

  • de ijzer- en staalindustrie;
  • de synthetischevezelindustrie;
  • de visserij en aquacultuur;
  • de land- en bosbouwsector;
  • de sector van het passagiers- en transportvervoer (zowel via de lucht, de zee, over de weg, per spoor of over binnenwateren), voor zover het een investering in vervoermiddelen of vervoersuitrusting betreft;
  • de sector van de luchtvaartmaatschappijen;
  • de energiesector.

3. Inwerkingtreding

Alvorens de maatregel effectief in werking kan treden moeten de Gewesten nog steunzones voordragen die moeten worden erkend door de minister van Financiën. Momenteel kan de maatregel dus nog niet concreet worden toegepast. Wij houden u in ieder geval verder op de hoogte van de ontwikkelingen hierrond.